Erfgoeddrager: Enea

Op zoek naar de veerkracht van toen

Aan de Limburgse Milena Mulders is goed te horen waar zij vandaan komt. Ze praat met een zachte g en ‘anders’, vinden Enea, Safir en Youssef – allemaal ook met een migratieachtergrond – van basisschool De Rivieren. Milena’s grootouders kwamen vanuit Slovenië naar Nederland, waar haar opa in de mijnen ging werken. Zelf vertrok ze vanuit Limburg twintig jaar geleden naar Amsterdam.

Wanneer kwamen uw grootouders naar Nederland?
‘Mijn grootouders kwamen in 1925 uit armoede van het platteland van Slovenië naar Nederland. Op zoek naar werk kwam mijn opa terecht in de Limburgse steenkoolmijnen. Dat was heel gevaarlijk werk. Met pikhouwelen van wel 25 kilo zwaar moesten de mannen hakken, op zoek naar steenkool. In kleine gangen, 900 meter onder de grond. Om te controleren of er geen gas was, gebruikten ze een kanarie in een kooitje. Als de vogel doodging, dan was er gas en was het niet meer veilig.’

Zijn uw grootouders in Nederland blijven wonen?
‘In 1939 zijn ze teruggegaan naar Slovenië. Tijdelijk, bleek later. Na de Tweede Wereldoorlog werd mijn grootvader opgepakt. Ze beschuldigden hem ervan een verrader te zijn geweest in de oorlog. Hij is weggevoerd en vermoord. We weten niet waar hij is begraven. Er zijn in die tijd 150.000 zogenaamde verraders gedood in Slovenië door de ‘communisten’; die waren van de Russische partij die na de oorlog aan de macht was. Er zijn later pas allemaal massagraven ontdekt, waarschijnlijk ligt mijn opa daar ergens tussen. Mijn moeder en oma werden bedreigd in hun dorp. Zij werden ook gezien als verraders. Ze werden weggepest en zijn in 1956 met de trein naar Limburg gegaan. Daar is mijn grootmoeder getrouwd met een man die al twaalf kinderen had. Zo kreeg ze een Nederlands paspoort. Het was een zogenoemd verstandshuwelijk. Later gingen ze weer uit elkaar.’

U bent toch ook ‘geëmigreerd’?
‘Twintig jaar geleden overleed mijn moeder. Haar leven lang had ze heimwee gehad naar Slovenië. Ik vertrok. Verder Nederland in, naar Amsterdam. Dat was wel wennen. Ik voelde me een plattelander in de stad, ik kon geen huis vinden en woonde in een kleine kamer. Wat heel anders was, waren al die culturen. In Limburg heb je minder culturen dan hier. Maar ze zijn er wel. Ik heb in Heerlen een tijdelijk migratiemuseum opgericht over de mensen die in de vorige eeuw vanuit heel Europa naar Limburg trokken om in de mijnen te werken. Ik wil dat de mensen die geschiedenis kennen. We staan niet alleen stil bij het verleden, maar ook bij het heden. Migratie is van alle tijden. In Limburg dealde Nederland toen al in korte tijd met veel nieuwkomers. We willen met de tentoonstelling op zoek naar de veerkracht van toen.’

          

 

Erfgoeddrager: Enea

‘Ik had het fijn bij tante Cor en ome Kees’

Hanneke Groenteman was één jaar toen de oorlog begon en ze was Joods. Ze woonde samen met haar vader en moeder in de Geleenstraat in de Rivierenbuurt. In het begin van de oorlog kregen haar ouders een oproep om zich melden. Zogenaamd om te gaan werken. Maar haar moeder vertrouwde het niet. Toen zijn ze ondergedoken. Maar niet samen. Hanneke ging ergens anders naar toe.

Welk onderduikadres kunt u zich nog herinneren?
‘Ik was nog heel erg jong toen de oorlog uitbrak. Eigenlijk kan ik me niets meer herinneren van mijn onderduikadressen. Behalve het laatste adres in Rijnsburg, daar woonde ik bij een heel christelijk en ook lief en warm gezin. Het gezin van tante Cor en ome Kees. Tante Cor was een hele lieve vrouw, ome Kees was een strenge man. Ik wist dat ik me moest verstoppen en dat ik ondergedoken was, maar hoe het precies zat wist ik niet. Naar buiten gaan mocht alleen op zondag en naar school gaan ging niet. Dat vond ik eigenlijk helemaal niet erg, want dan kon ik fijn bij tante Cor blijven. Meehelpen afwassen en samen met haar dingen doen. Op zondag gingen we met zijn allen naar de kerk. Maar dan moest ik wel een hoedje op. Want ik zag er heel anders uit. Ik had zwart haar en krullen en de kinderen van tante Cor hadden rood haar.  Ze zeiden dat ik een nichtje uit Oegstgeest was.’

U heeft daar een fijne tijd gehad. Heeft u nog een verhaal over uw onderduikouders?
‘Zoals ik al vertelde was het gezin waar ik ondergedoken was een streng gelovig gezin en er moest dan ook altijd worden gebeden voor het eten. Op een dag, toen er nog voldoende eten was, had tante Cor een zuurkoolschotel gemaakt. Zuurkoolschotel! Mijn lievelingseten. Nu zei tante Cor dat ik alles at maar zuurkool was echt mijn favoriet. Tante had de schotel neergezet op de kachel en iedereen ging bidden. Tijdens het gebed knapte de schotel en al de zuurkool viel op de grond. Ik vloog op, dook richting de schotel en probeerde nog te redden wat er te redden viel van het overheerlijke eten. Dat kon ome Kees niet echt waarderen. Want opstaan van tafel tijdens het bidden was ten strengste verboden. Dus moest ik voor straf zonder eten  – dus ook zonder zuurkool – naar boven.’

Wat vond u het ergste van de oorlog?
‘Het klinkt misschien gek, maar het ergste van de oorlog vond ik dat hij voorbij was. Een maand na de oorlog was stonden er opeens een mevrouw en een meneer voor de deur in Rijnsburg. Twee vreemde mensen die zeiden dat ze mijn vader en moeder waren. Ik was heel erg teleurgesteld omdat ik ze heel anders had voorgesteld. Dat ik met ze mee moest vond ik helemaal niet leuk. Want het was erg fijn bij tante Cor en wilde dus helemaal niet weg. Mijn vader zei later dat ik op het moment dat ze voor de deur stonden ik meteen in hun armen rende en bij hen op schoot ging zitten. Maar dat was niet zo. Toen de bel ging en aan mij verteld werd “dit zijn je ouders en je moet met ze mee”‘, rende ik weg, naar achteren zo de tuin in. Ik heb me toen verstopt achter de kassen bij de bloembollen. En ze hebben mij met zijn allen moeten zoeken.’

 

Erfgoeddrager: Enea

‘‘Dit zijn je ouders en je moet met ze mee.’’

Mevrouw Groenteman was 1 jaar toen de oorlog begon en ze was Joods. Ze woonde samen met haar ouders in de Geleenstraat. In het begin van de oorlog kregen haar ouders een oproep om zich melden, om te gaan werken. Maar haar moeder vertrouwde het niet. Toen zijn ze ondergedoken. Maar niet samen. Mevrouw Groenteman ging ergens anders naartoe.

Welk onderduikadres kunt u zich nog herinneren?
‘Ik was nog heel erg jong toen de oorlog uitbrak. Eigenlijk kan ik me niets meer herinneren van mijn onderduikadressen. Behalve het laatste adres in Rijnsburg.
Daar woonde ik bij een heel Christelijk en ook lief en warm gezin. Tante Cor was een hele lieve vrouw, ome Kees was een strenge man. Ik wist dat ik me moest verstoppen en dat ik ondergedoken was, maar hoe het precies zat wist ik niet. Naar buiten gaan mocht alleen op zondag en naar school ging niet. Dat vond ik eigenlijk helemaal niet erg, want dan kon ik fijn bij tante Cor blijven, helpen afwassen en samen met haar dingen doen.
Op zondag gingen we met zijn allen naar de kerk. Maar dan moest ik wel een hoedje op. Want ik zag er heel anders uit. Ik had zwarte krullen en de kinderen van tante Cor hadden rood haar. Ze zeiden dat ik een nichtje uit Oegstgeest was.’

Wat is u nog meer bijgebleven van die onderduikouders?
‘Het gezin waar ik ondergedoken zat, was streng gelovig en er moest dan ook altijd worden gebeden voor het eten.
Op een dag, toen er nog voldoende eten was, had tante Cor een zuurkoolschotel gemaakt.
Zuurkoolschotel! Mijn lievelingseten. Tante had de schotel op de kachel neergezet en iedereen ging bidden. Tijdens het gebed knapte de schotel en al die zuurkool viel op de grond. Ik vloog op, dook richting de schotel en probeerde nog te redden wat er te redden viel. Dat kon ome Kees niet waarderen. Want opstaan van tafel tijdens het bidden was ten strengste verboden. Dus moest ik voor straf zonder eten (dus zonder zuurkool) naar boven.’

Wat vond u het ergste van de oorlog?
‘Het klinkt misschien gek, maar het ergste van de oorlog vond ik dat hij voorbij was. Een maand na de bevrijding stonden er opeens een vreemde mevrouw en meneer voor de deur in Rijnsburg. Er werd mij gezegd: ‘Dit zijn je ouders en je moet met ze mee’.
Ik was erg teleurgesteld omdat ik ze heel anders had voorgesteld. Dat ik met ze mee moest vond ik helemaal niet leuk. Het was erg fijn bij tante Cor en ik wilde dus niet weg.
Mijn vader zei later dat ik op het moment dat ze voor de deur stonden, ik meteen in hun armen rende en bij hen op schoot ging zitten. Maar dat was niet zo, ik rende juist weg, de tuin in. Ik heb me toen verstopt achter de kassen bij de bloembollen. Ze hebben mij met z´n allen moeten zoeken. Uiteindelijk ben ik meegegaan. Maar ik moest wel heel erg wennen, ik miste de gezelligheid van het leuke gezin.Tijdens het eten wilde ik altijd bidden omdat ik dat bij tante Cor had geleerd. Mijn eigen ouders vonden dat gek: ‘Hoezo moeten we God bedanken voor het eten. Je moeder heeft het eten toch gemaakt?’’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892