Erfgoeddrager: Emre

‘We hebben vijf jaar lang slecht gegeten’

In de speelzaal van De Windroos zit de 83-jarige meester Nico Jenje. Hij werkt al meer dan veertig jaar als vrijwilliger op school en alle leerlingen kennen hem. Emre, Jesslyn en Elissa luisteren ademloos naar zijn verhaal over de oorlog. Nico heeft voor alle leerlingen een mapje met informatie over die tijd, inclusief een kopie van het identiteitsbewijs van zijn vader.

Hoe was het om op te groeien in de oorlog?
‘Ik was twee jaar toen de oorlog begon. We hadden thuis geen kachel. Niet eens een badkamer. Geen douche, geen warm water ook. We moesten ons wassen in een teil. Dat was heel gewoon in die tijd. Als je warm water nodig had, moest je een keteltje opzetten. Iedereen moest in de oorlog ‘s avonds om acht uur binnen zijn. De mensen die wel op straat mochten, werkten voor de gemeente en hadden een speciaal pasje. Mijn vader ook.
Je moest ook de ramen afplakken, er mocht geen licht naar buiten komen. De Duitsers waren bang dat je de Engelsen zo kon waarschuwen. We gingen dus vaak heel vroeg naar bed, omdat het zo donker was. We hadden wel wát licht. Mijn vader had zijn fiets ondersteboven in de kamer gezet. Als je dan aan het achterwiel draaide, ging het fietslicht branden.’

Heeft u weleens Duitse soldaten gezien?
‘In de school tegenover ons huis zaten Duitsers. Er werd elke week brood aan hen geleverd. Soms gooiden ze een paar broden over een muurtje. MIjn broers en hun vrienden pakten dat. Het waren goede Duitsers; ze deden net of ze dat niet zagen. In 1943 moesten wij ons huis uit, omdat er een grote brug bij ons in de buurt zou worden opgeblazen. We gingen naar de overkant van het water, waar mijn opa woonde. Gelukkig is de brug niet opgeblazen. Het huis naast ons bleef leeg. De buren zijn niet teruggekomen. Mijn vader heeft daar in de keuken de planken weggehaald, zodat we dat konden stoken om warm te worden. Er was geen hout in de oorlog. Alle bomen waren – stiekem ’s nachts – omgezaagd.’

Hoe kwamen jullie in de Hongerwinter aan eten?
‘Ja, dat was in 1944. Het was toen zo ontzettend koud. Zeker vijftien tot twintig graden onder nul. En er lag heel veel sneeuw. Je moet je voorstellen dat er geen kachels waren. Om aan eten te komen, gingen veel mensen naar grote boerderijen in Volendam of Alkmaar. Dan gaf je de boeren bonnen en dan kreeg je eten van ze. We aten bijvoorbeeld aardappelsoep of tulpenbollen en suikerbieten. Maar Duitsers controleerden onderweg, dus dat was best gevaarlijk.’

Hoe was het einde van de oorlog?
‘Aan het einde van de oorlog, we zaten toen net op school, kwamen er veel vliegtuigen heel laag over. Zo laag dat we naar de piloten konden zwaaien. Plotseling ging het luik open en kwamen er voedselpakketten uit. Met bonnen kon je die kopen. Ze kwamen uit Zwitsersland. De blikken waar die pakketten in zaten, maakten we met ijzerdraad aan elkaar vast. Daar kon je je voeten in zetten en daar maakten we dan bootjes van.
Na de oorlog, kwam de school weer vrij. We zaten met vijfenveertig kinderen in de klas. De meesten op de banken, tien op de grond. Om het kwartier gingen we dan wisselen. We hadden toen ook nog weinig eten. Je kon een pannetje meenemen, dan kreeg je eten op school. Een schepje eten met vitaminetabletjes om weer gezond te worden. Want we hadden de hele oorlog, vijf jaar lang, heel slecht gegeten. Maar het eten op school was niet lekker. We probeerden het bordje onder onze trui weg te smokkelen.’

Erfgoeddrager: Emre

‘Gedroogde appeltjes aan de waslijn, dát waren onze snoepjes’

Dee, Emre en Liselot van basisschool De Trinoom in Eindhoven wonen in de buurt van de woning aan de Emmasingel waar Jan vlak voor de oorlog werd geboren. Het beeld van Jans babybroertje in een wiegje voor het raam tijdens het Sinterklaasbombardement blijft hen na het interview op de fiets terug naar school bij. Erg indrukwekkend en niet voor te stellen.

Was u bang voor de Duitsers?
‘Ik was zo klein toen de oorlog begon, een jaar of één pas, dat ik niet wist wat er aan de hand was. Ik woonde in wat nu de binnenstad van Eindhoven is en elke zondag kwam de harmonie voorbij gelopen. Ik merkte dat dat op een gegeven moment niet meer gebeurde, en ik miste dat. Dit was voor mij een teken dat er iets aan de hand was. Toen ik wat ouder was, merkte ik wel dat mijn ouders bang waren. Ik was zelf te klein om te begrijpen wat er precies aan de hand was. Later, toen we verhuisden naar een woning aan de rand van de stad, woonde ik bij een bos. Ik speelde daar vaak met kinderen uit de buurt. In het bos vond ik het erg spannend. Ik dacht dat er beren zaten. Ik was daar wel bang voor, dat die beren me zouden pakken. Maar bang voor de Duitsers was ik niet… raar hè.’

Heeft u herinneringen aan de Duitse soldaten?
‘We hadden een tuinhuisje achter in de tuin. Op een dag kwamen er Duitse soldaten aan de deur. Ze vroegen of ze binnen mochten komen en of we wat te eten hadden. Mijn ouders hebben hen toen in dat tuinhuisje wat te eten gegeven. Ik heb toen zelfs nog even bij ze gezeten, een boterham meegegeten en met ze gekletst. Achteraf besef ik pas dat zij ook gewoon hun plicht deden.’

Hoe was het leven in de oorlog?
‘Het leven was een beetje anders dan nu. De normale dingen die je voor de oorlog had, waren er ineens niet meer.  Als je een snoepje wilde, was dat er niet. Mijn moeder kocht appeltjes, schilde die en sneed ze in plakjes. Dat hing ze aan een draad op in de zon om te drogen. Er kwamen allemaal vliegen op af. Mijn moeder deed ze gedroogd in een trommeltje en daar mochten wij dan af en toe een ‘snoepje’ uit pakken. Je moest ze dan wel heel goed afwassen, want het was heel smerig met al die vliegen die erop hadden gezeten.’

Wat herinnert u zich van het Sinterklaasbombardement?
‘Er werd gebombardeerd op de Philipsfabrieken vlak bij ons huis. De hele binnenstad stond in brand. Op een gegeven moment moesten we van huis vluchten. Ik herinner me dat ik tussen mijn ouders in liep, mijn moeder een grote tas bij zich had en mijn vader mijn broertje op de arm had. We renden weg van huis. Op een gegeven moment beseften mijn ouders dat ze het jongste kind waren vergeten! Mijn vader rende vlug terug naar huis, dat al beschadigd was. Het huizenblok stond al brand. Hij kon nog net op tijd mijn broertje uit zijn wiegje pakken. Dat wiegje stond onder het raam en er lagl glas in. Mijn vader besefte wel dat ze erg veel geluk hadden. Mijn broertje mankeerde niets!’

     

Erfgoeddrager: Emre

‘Pas na de oorlog vertelde mijn vader dat we een keer kat hebben gegeten’

Emre, Rana en Marwa gaan goed voorbereid op pad. Ze hopen op een gezellige ontmoeting en vooral dat ze de allerleukste oma zullen hebben die meedoet met dit project. Al meteen bij binnenkomst is het voor hen overduidelijk; dit is een oma met stijl. De 80-jarige Jopie heeft een huis waar ze zo zouden willen wonen, wat is het hier gezellig.

Hadden jullie te eten in de oorlog?
‘Ja, maar niet veel. Wat we hadden, deelden we met de buren. Wij woonden op drie hoog, en de oudere buren op twee en één hoog aten altijd met ons mee. Ook met de buren naast ons deelden we het eten. Toen er steeds minder was, gingen mijn vader en oudste zus af en toe op de fiets – met houten banden – naar de boeren. In ruil voor onze sieraden of lakens kregen ze dan wat eten. Die boeren gaven het eten echt niet cadeau; ik denk dat ze er best rijk van zijn geworden.
Toen er echt helemaal niks meer was, aten we ook bloembollen en een keer kat. Mijn vader had niet gezegd dat dat vlees op tafel van een kat was. Ik denk trouwens dat hij die op straat had gevangen. De buren aten mee en vonden het heerlijk. Pas na de oorlog heeft mijn vader verteld wat we die avond hebben gegeten.’

Hoe bang was u in de oorlog, op een schaal van 1 op 10?
‘Nou, ik was heel bang, dus zeker wel een 8. Ik was vooral bang voor de bombardementen en het schieten. ‘s Avonds moest alles verduisterd zijn; er mocht absoluut geen licht van binnen in huis naar buiten schijnen. Een keer deden mijn zusje en ik ‘s avonds het gordijn toch een heel klein beetje open. Twee Duitse soldaten beneden op straat zagen dat en richtten hun geweer op ons. We werden snel door vader of moeder van het raam weggetrokken. Gelukkig schoten die soldaten niet, maar voor hetzelfde geld was er wel iets gebeurd! Ik was toen een jaar of vier en dat moment heeft ontzettend veel indruk op mij gemaakt. Het gekke is dat mijn vier jaar oudere zus het zich niet meer herinnert. Ik zie ze nog zo staan…’

Heeft u ook wel eens iets leuks meegemaakt tijdens de oorlog?
‘De saamhorigheid met de buren, dat was erg leuk. Het samen zijn, de gezelligheid. Alleen werden Sinterklaas en Kerstmis niet gevierd en op je verjaardag waren er geen cadeautjes. Je wist wel dat je jarig was, maar er was niks, ook geen lekkers. Speelgoed hadden we als kind dan ook niet. Ik had alleen een papieren aankleedpop.
Na de oorlog was het wel leuk, toen was het feest in de straat. Ik was zes en herinner me nog dat iedereen verkleed was. Geen idee hoe iedereen aan kleren kwam, want we hadden eigenlijk alleen maar lompen, ouwe kleren. Mijn buurman lag in een kinderwagen, verkleed als baby met een met mosterd besmeerde luier om; dat was heel grappig. Ik was verkleed als engel, mijn moeder had twee vleugels gemaakt. Heel eenvoudig hoor, maar wel allemaal zelf bedacht.’

           

Erfgoeddrager: Emre

‘Bij mijn vader op de fiets werden we na spertijd aangehouden’

Het ouderlijk huis van Henk Ras ligt op een steenworpafstand van de Rosa Boekrukkerschool waar Jip, Lea en Emre in groep 7 zitten. Henk woonde aan de Willem de Zwijgerlaan en werd er geboren op 17 mei 1940, een week na het begin van de bezetting van Nederland. Aan de keukentafel in zijn woning in Zuid horen de kinderen hoe hij als kleine jongen de oorlog heeft beleefd.

Hoe oud was u toen de oorlog begon en wat kunt u zich het beste herinneren?
‘Als je als kind opgroeit met oorlog om je heen, lijkt dat gewoon, je weet niet beter. Ik weet wel dat we geen honger hadden, ook niet in de Hongerwinter. Ik kreeg zelfs meer te eten dan ik lustte! We aten zogenaamde koekjessoep als avondeten. Dat was een diep bord gevuld met heet water en Mariakaakjes. Dat was heerlijk! Wat we verder aten weet ik niet. Mijn vader ging op de fiets met houten banden naar de boeren om eten te halen. Ook weet ik nog dat ik met mijn moeder in de rij stond bij de gaarkeuken; dat was een plek bij een school waar eten werd uitgedeeld. Dan stonden we met een pan te wachten en kregen we een schep eten erin. Ook hadden we het niet koud want mijn vader nam altijd een schepje kolen mee uit de bioscoop – het Astatheater, dat is nu het Rozentheater – waar hij werkte. Daar hebben mijn vader en moeder elkaar ontmoet. Zij werkte er als kassière en hij als portier.’

Vond u het eng in de oorlog?
‘Nee, ik wist niet beter dan dat het oorlog was, het hoorde erbij. Ik heb niet veel soldaten gezien. Alleen een keer op de Weteringschans, toen ik een groep soldaten langs zag marcheren. Ik zag vanuit mijn raam ook vliegtuigen overkomen en een keer een beschoten vliegtuig dat dwarrelend naar beneden kwam. Bij ons in de straat was ook een bunker, een gebouwtje van beton, waar bewoners konden schuilen als er gevaar was. Het is nooit gebruikt, omdat Amsterdam het geluk had niet zo gebombardeerd te worden als Rotterdam.
Mijn vader had ook het geluk dat hij niet te werk werd gesteld. De Duitse bezetters hadden alle jonge Nederlandse mannen opgeroepen om voor hen te gaan werken, ver weg in Duitsland of verder, en zo ook mijn vader. Maar omdat hij vroeger tuberculose, een besmettelijke ziekte, had gehad, en de Duitse bezetters daar als de dood voor waren, hadden ze hem weggestuurd. ‘Raus!’ zeiden ze toen ie zich meldde. Dat was dus een geluk bij een ongeluk. Mijn vader is ook een keer aangehouden toen hij na spertijd met mij voorop de fiets zat. Na acht uur ’s avonds mocht niemand meer op straat zijn. Hij werd na die tijd aangehouden door een agent. Ik zat voorop de fiets, en niet achterop. Als smoes zei mijn vader dat ik van de fiets zou vallen als ik in slaap zou vallen achterop de fiets. Toen liet de agent ons gaan.’

Wat weet u van de bevrijding?
‘Aan de bevrijding heb ik wél hele sterke herinneringen. Iedereen wist dat de Canadezen Nederland binnen waren gekomen om ons te bevrijden. Een heleboel mensen gingen net als mijn vader, moeder en ik naar de Dam op 7 mei. Toen we achter het paleis aankwamen, hoorden we opeens schieten. Duitse soldaten schoten vanaf een gebouw op de Dam op de mensen. In paniek begon iedereen weg te hollen. Ook wij. We bleven rennen tot aan de Heiligeweg. Daar was een winkel waar iedereen in wilde vluchten, maar het hek bij de etalage ging dicht en zo werd ik platgedrukt tussen de mensenmassa. Dat was echt eng. Gelukkig werd de deur van de winkel opengedaan. Zo rolden we de winkel in en waren we veilig.
Er waren in die tijd ook allerlei bevrijdingsfeesten. Midden in mijn straat, op de hoek met de Jan van Galenstraat, was een kermis met zuurstokken en een zweefmolen. Dat was magisch.
Vlak na de bevrijding kregen we ook Zweeds wittebrood. Mijn moeder deed daar roomboter op. Dat was bijzonder lekker! En uit die tijd herinner ik me ook de viskraam op de Prins Hendrikkade. De Volendamse visboer riep daar: ‘zes palingen voor vijf gulden!’ En als dat niet werd verkocht, bood hij steeds meer palingen voor hetzelfde geld.‘

          

Erfgoeddrager: Emre

‘Soepele vingers, een geluk bij het ongeluk’

Wij zijn Nino, Daniël en Emre en wij interviewden Albert Dreese over zijn moeder Rita Noach. Zijn vader, de man van Rita, was ook bij het interview aanwezig. Mevrouw Noach was Joods. Haar familie werd verraden toen ze wilden onderduiken. Zelf overleefde ze uiteindelijk de oorlog omdat ze voor de Philipsgroep werkte.

Wat gebeurde er toen uw moeder ging onderduiken?
“Mijn moeder en haar familie hadden een onderduikadres gekregen via de zakenpartner van mijn grootvader. Toen ze bij het adres aankwamen stond de politie op ze te wachten, in plaats van mensen uit het verzet. De zakenpartner van mijn grootvader had ze belazerd. En waarom? Na de oorlog kwam mijn moeder erachter dat hij blijkbaar het bedrijf van haar vader wilde inpikken. Mijn grootmoeder deed toen een zelfmoordpoging door haar polsen door te snijden. Zij moest daarom naar het ziekenhuis en mijn moeder mocht met haar mee. Mijn grootvader werd wel meteen opgepakt. Na een paar dagen mochten mijn moeder en grootmoeder weer naar huis. Door een fout van de Duitsers waren ze uit de administratie verdwenen en werd er niet meer naar ze gezocht.”

Hoe kwam uw moeder bij de Philipsgroep terecht?
“Mijn moeder en grootmoeder hadden het moeilijk. Ze kenden niemand uit het verzet en konden nergens een onderduikadres vinden. Na een poosje besloten ze zichzelf toch maar aan te geven, want ze wisten niet meer hoe ze aan eten moesten komen. Gelukkig zijn ze niet naar Westerbork afgevoerd, maar werden ze naar kamp Vught gebracht. Vught ligt vlakbij Eindhoven, waar Philips een fabriek ging opzetten. Mijn moeder had de mazzel dat ze jong was en daarom soepele vingers had. Zo kon ze heel goed lampen in elkaar schroeven. Dat is toch een klein gelukje bij een groot ongeluk. Doordat ze voor Philips kon werken, heeft ze de oorlog overleefd.”

Waarom was de Philipsgroep haar redding?
“Tijdens door oorlog stierven veel mensen aan de honger en door het zware werk in de kampen. Toen mijn moeder in kamp Vught voor Philips werkte, was dat anders, Philips regelde het eten. Het bedrijf zorgde heel goed voor de werknemers. Nadat de groep niet meer voor Philips kon werken, werd het eten natuurlijk minder. Maar toch bleef het elke keer voldoende. Uiteindelijk werd de groep met de trein naar Auschwitz gebracht en zag het er niet goed uit. Philips heeft toen gebeld met de bazen in Berlijn en wist hen ervan te overtuigen dat het om een bijzondere groep ging. En zo reisde de groep heel Europa door langs diverse concentratiekampen voor technisch werk. Tijdens haar verblijf in Auschwitz hoorde mijn moeder via andere gevangenen dat haar ouders waren omgekomen. Daar was ze natuurlijk heel verdrietig over, maar ze had er al rekening mee gehouden. Zodra ze had gezien wat er gebeurde in Auschwitz, had ze haar hoop verloren.

In de Philipsgroep zaten zo’n zeshonderd vrouwen, die bijna allemaal de oorlog hebben overleefd. Mijn moeder ging later eens in de zoveel jaar naar de reünies van Philips. Daar zag ze haar vriendinnen dan weer. Want met veel vrouwen had ze echt een vriendschap opgebouwd. Zelfs na de oorlog spraken ze nog regelmatig af.”

Erfgoeddrager: Emre

‘Het was hier elkaar helpen en mondje toe’

Wij zijn Anouar, Emre en Sude en wij hebben mijnheer Van de Brink geïnterviewd. Hij woonde op de Zuiderakerweg met zijn oma, vader, moeder, 4 oudere broers en 3 zusjes. Zijn familie had een kwekerij. Mijnheer Van de Brink woont nu achter het huis waar hij woonde in de oorlog. De Zuiderakerweg noemden ze toen nog de Korte Weg. Met bijna de hele buurt deden ze van alles tegen de Duitsers. Er is nooit iets fout gegaan. “Het was hier elkaar helpen en mondje toe!”

 

Waren er bij u in huis ook onderduikers?
“Ja, we hadden één onderduiker in huis, de andere onderduikers zaten in de schuurzolder. Mijn oudere broers konden later in de oorlog ook gewoon thuis onderduiken. Mijn broers en de onderduikers verstopten zich bij huiszoekingen in een wc waar een kast voor stond. En daar zagen de Duitsers dan niks van.”

Zaten jullie bij het verzet?
“Mijn vader en mijn twee oudste broers zaten bij het verzet. Vader veranderde bonkaarten. Hij zat ook bij de knokploeg. Verder brachten wij de illegale krant de ‘Trouw’ rond. Regelmatig werden er razzia’s gehouden, dan kwamen ze met mannen met geweren in de aanslag. Dat waren mannen van de Duitse Sicherheitsdienst. Vaak moesten mijn vader en broers met de handen en voeten tegen de muur staan, onder dreiging van de geweren. De Duitsers stampten daarna met de kolven van hun geweren op de grond om te zien of er een kelder onder zat. Maar, dat was natuurlijk niet zo.”

Hoe kwam het dat jullie nooit gepakt zijn?
“Tegenover ons woonde een vrouw die ‘fout’ was. Zij had een foto van Hitler in huis en zo’n adelaar. We moesten dus heel voorzichtig zijn. Eén keer hadden we heel veel tarwe geregeld. Dat hebben we toen niet voorzichtig genoeg naar binnen gebracht. De overbuurvrouw keek altijd wat we deden en heeft dat waarschijnlijk doorgegeven. Samen met de pastoor hebben we toen heel snel alle tarwe uitgedeeld, voordat de Duitsers kwamen. Toen er daarna weer controle kwam, was er niets meer te vinden. Als er in de buurt Duitse acties waren werd ons kinderen altijd verteld wat we moesten zeggen. Iedereen had daardoor altijd hetzelfde verhaal.” 

Rinus laat een foto zien. Dat was de Duitse Sicherheidsdienst met Willy Lagens
Zuiderakerweg vanaf de Osdorperweg
Illegale Trouw

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892