Erfgoeddrager: Efe

‘Ik bleef dat Amsterdammertje, dat jochie met andere kleren’

Harry Sablerolle woonde aan de Meeuwenlaan in Amsterdam-Noord tijdens de oorlog. Hij komt zelf naar basisschool De Vier Windstreken in Noord. ‘Vive la France’, roept meneer Sablerolle als hij zijn achternaam op z’n Frans uitspreekt. Hij was vroeger radiotelegrafist en nu laat hij Talna, Yassin, Efe en Zarina, die hem straks zullen interviewen, horen hoe zijn naam in morsetekens klinkt.

Hoe kwam u aan eten en brandstof in de oorlog?
‘Mijn moeder ging wel 50 km met een handkar lopen om eten te halen. Samen met mijn broer en de onderduiker die we in huis hadden. Ze gaven beddengoed weg om aan eten te komen. Ook had ze een fiets zonder banden, maar met een stuk tuinslang.

‘Die onderduiker mocht na acht uur niet meer op straat. Hij ging stiekem takken afzagen van bomen om te stoken. Wat hij ook deed was katten en honden van straat roven. Die werden dan opgegeten. Kattenvlees is best lekker hoor als het goed wordt klaargemaakt…

‘Vlakbij de pont stonden fabrieken. Tussen de tramrails zaten houten blokjes met teer, die heel goed brandden. Die pikten we dan, mijn broer en ik. Op een dag kroop ik met een juten zak door het prikkeldraad. Mijn broer stond op de uitkijk en trok me door het prikkeldraad, want een bewaker met een hond hield de boel in de gaten. Hij zag me gelukkig niet. De blokjes hout konden we mooi thuis stoken.’

Wat gebeurde er in de Ritakerk?
‘Mijn ouders waren katholiek en ik zat op een katholieke school. We gingen ook naar de kerk. Op 17 juli 1943 vierden we dat de Ritakerk op het Hagedoornplein 25 jaar bestond: die dag waren er daarom veel kinderen in de kerk. Ook ik was erbij. Tijdens de viering viel er een bom op de Ritakerk. De bom ontplofte gelukkig in de grond, en werd zo ‘gesmoord’, anders waren er zeker meer doden gevallen. Ik zag niks meer door al het stof, het was pikkedonker en overal lag puin. Ineens zag ik licht door een gat en iemand tilde mij eruit. Huilend ben ik naar huis gegaan. (Meneer Sablerolle laat foto’s zien…) Zie je wat er over blijft? Niks… je had ‘m wel op je kop kunnen krijgen!

‘Mijn broer was misdienaar, die hielp tijdens diensten in de kerk. Die ochtend had mijn moeder hem gezegd: vandaag ga je niet naar de kerk want je moet suiker halen bij Jamin. Hij moest heel lang in de rij staan en redde het niet meer om naar de Ritakerk te komen. De misdienaars die wel in de kerk waren, stonden precies op de verkeerde plek, daar waar de bom was gevallen. Mijn broer zou het dus niet hebben overleefd. Hij had enorm geluk die dag.’

Hoe verliep de oorlog verder voor u?
‘Het eind van de oorlog heb ik meegemaakt in Lutjebroek, tussen Hoorn en Enkhuizen. Het laatste half jaar van de oorlog zat ik daar. Tegenwoordig gaan mensen in therapie en praten ze over gebeurtenissen zoals oorlog. In die tijd moest je het zelf maar uitzoeken. Mensen op het platteland zeiden: laat die kinderen die in de kerk waren, maar hierheen komen. Zo konden we in een rustige omgeving aansterken. Maar ja, ik bleef dat Amsterdammertje. Dat jongetje met hele andere kleren en dat Amsterdamse accent.’

Erfgoeddrager: Efe

‘In het huis van de weggehaalde buren vonden we een blik koekjes’

Ruurd Kooiman (1935) komt voor het interview met Morris, Efe, Lola en Lina naar de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost. Hij woonde tijdens de oorlog in de Reitzstraat. Vlak voor het interview begint, kijkt hij nog snel in het plastic tasje dat hij heeft meegenomen en lacht. Later in het gesprek zullen de kinderen begrijpen waarom.

Was u Joods of kende u Joodse mensen?
‘Ik was en ben dus niet Joods. Wel hadden we Joodse buren. Die zijn op een nacht uit hun huis gehaald. De Duitsers kwamen met zaklampen en een hoop geschreeuw; ze moesten naar beneden komen. Het was pikkedonker weet ik nog. We hadden geen stroom thuis, alleen maar kaarslicht en alle ramen waren afgeplakt met verduisteringsdoeken. We hebben de buren nooit meer gezien. Ze zijn vermoord in een kamp. De volgende dag werden de huizen van Joodse mensen die waren afgevoerd leeggehaald door de firma Puls, een verhuisbedrijf. Mijn broertje en ik zijn in het huis van de buren gaan kijken. We vonden een blikje met koekjes. Die hebben we toen opgegeten. Dat is raar, maar ja dat deed je als kind.’

Ging u naar buiten in de oorlog?
‘Overdag ging ik vaak met mijn broertje buitenspelen. Vaak in de buurt van het spoor. Het was een keer heel koud en we waren daar aan het glijden, toen er een vrachtwagen aankwam. Er waren nauwelijks auto’s in die tijd, dus wij bleven kijken. Deze vrachtwagen stopte en Duitse soldaten stapten uit. Uit de achterbak werden een paar jonge mannen gehaald en neergezet. Wij wilden eigenlijk weg, maar we moesten blijven kijken van ze. Toen hebben ze een man neergeschoten. Dat was zo erg om te zien. Dat vergeet ik nooit meer. Een andere keer was ik met m’n broertje bij Duitse soldaten. Ze wenkten ons en zeiden dat ze water wilden. Wij hebben dat voor ze gehaald en in ruil daarvoor kregen we soep. Dat soort dingen gebeurden ook in de oorlog. Die soep was heel lekker. Het meeste eten in de oorlog was helemaal niet lekker, dus hier werden we heel blij van.’

Wat deed u na de oorlog?
‘Ik weet nog goed dat de Canadezen over de Berlagebrug reden na de Bevrijding. Ik zag ze aankomen met die tanks en vond dat heel spannend. Ze gooiden van alles naar ons toe. Ik heb toen voor het eerst kauwgom gegeten. Dat was heel raar. Je wist niet wat je ermee moest doen. We dachten dat het een snoepie was, maar je moest kauwen en kauwen. Na de Bevrijding ging de speeltuin in de buurt ook weer open. Ik herinner me dat we daar stonden met een flesje cola. Dat was zo’n lekkernij. We hadden de hele oorlog alleen maar water gedronken en dan ineens een lekker smaakje en ook nog eens in een heel mooi flessie. Kijk, dit heb ik voor jullie meegenomen: chocola. Dat kregen wij van de Canadezen. Jullie kennen dat wel, hè. En vinden het net zo lekker.’

      

Erfgoeddrager: Efe

‘’Tijdens de Dodenherdenking gaan de rillingen nog door mij heen’’

Inssaf, Efe, Ilyas en Jahvairo fietsen vanaf de IJdoornschool naar het huisje van Stien van Nieuwpoort in Nieuwendam. Ze woont hier al 86 jaar, daarvoor woonde ze samen met haar moeder en twee oudere zussen in Disteldorp. Mevrouw Van Nieuwpoort heeft veel pijn gehad de laatste weken, ze heeft last van Gordelroos, maar gelukkig gaat het nu weer beter. Haar dochter uit Amerika is op bezoek en zit ook bij het gesprek. De koffie wordt gezet, een fles Sisi opengedraaid… de interviewers moeten wel duidelijk en hard praten want mevrouw Van Nieuwpoort gebruikt twee gehoortoestellen. Zij is nu de enige nog levende persoon die de razzia bij Hollandia Kattenburg van nabij heeft meegemaakt.

 

Wat herinnert u zich van de oorlog?
“Ik zie dan meteen de beelden voor me van de Duitsers die op 11 november 1942 de fabriek van Hollandia Kattenburg binnenstormden voor een grote razzia. Wij moesten gaan staan en mochten niets meer zeggen. De Moffen hadden zich in twee rijen opgesteld en wij moesten daar tussendoor lopen. Alle christelijke werknemers moesten links staan, alle Joden rechts. De Duitsers hebben ons tot 8 uur ’s avonds in de fabriek vastgehouden. Al mijn Joodse collega’s zijn meegenomen. We konden geen afscheid nemen. Even dachten we dat ook wij werden meegenomen, maar dat gebeurde niet. Van mijn afdeling is niemand teruggekomen. Op 4 mei, tijdens de Dodenherdenking, gaan de rillingen nog door mij heen. Ik weet ook nog dat we bij Hollandia Kattenburg zwarte rubberregenjassen moesten repareren die van het Front kwamen. Eigenlijk wilden wij briefjes in de zakken verstoppen met boodschappen voor de soldaten, maar wij durfden het niet. In de oorlog, toen het toch al eenzijdige voedsel ook nog heel schaars werd, kneusde ik eens mijn vingers tussen het raam. Ik viel flauw. In de fabriek dachten zij dat het door de ondervoeding kwam en gaven ze me een glas melk met een rauw geklutst ei erdoor. Ik moest het opdrinken…”

Hoe was het in de Hongerwinter?
“We gingen in het Vliegenbos hout verzamelen zodat we ons warm konden houden en konden koken. Ik had een oud, roestig zaagje om mijn nek. De Duitsers loerden op ons als wij hout uit het bos haalden. Ik ben een keer aangehouden en moest die zaag afgeven, maar onder mijn cape had ik nog een goede zaag verstopt die ik gebruikte om takken van bomen te zagen. Aan het eind van de oorlog stonden er alleen nog maar stronken in het Vliegenbos. Het hele bos was gekapt. Ook gingen wij bij boeren om eten bedelen. We namen linnengoed mee om dat voor een beetje melk te ruilen. Wij deden een beetje melk in een flesje en schudden dat net zo lang totdat het boter was geworden. Boter op je brood was een luxe.”

Hoe ontmoette u uw man?
“Vlakbij op het plein kwamen alle dorpers bij elkaar. Ik kende iedereen. Wij waren met een grote groep en soms bleven er dan nog een paar over. Zo bleef ik een keer over met een jongen uit de Vogelbuurt. Wij kregen verkering. Drie jaar zijn we verloofd geweest en daarna getrouwd. We hoopten dat mijn man dan sneller mocht terugkomen als hij tewerk zou worden gesteld in Duitsland. Uiteindelijk is hij naar Finland gebracht, en daar heeft hij als timmerman allerlei klussen gedaan. Hij heeft bijvoorbeeld een huis gebouwd om een vliegtuig heen, zodat niemand zag dat er een vliegtuig stond. Toen de oorlog was afgelopen, had ik mijn huis versierd met vlaggetjes om mijn man te verwelkomen. Maar hij kwam pas in september terug, vier maanden na het einde van de oorlog. We zijn uiteindelijk 60 jaar getrouwd geweest. In 2003 is mijn man overleden.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892