Erfgoeddrager: Donna

‘Donkere mensen kregen niet snel een representatieve baan’

Op een tropisch warme middag in de aula van het MLA, waar even later de eindexamens gehouden gaan worden, praten Donna, Tirza, Yana en Lena met mevrouw Yvonne Terborg over haar jeugd in Suriname. Ze heeft foto’s en boeken meegenomen.

Hoe was het om als kind op te groeien in Suriname?
‘In mijn tijd was het daar heel leuk. We woonden in Paramaribo op een groot erf, we speelden veel buiten. Omdat mijn ouders veel reisden, ging ik met nog een paar broertjes en zusjes naar het internaat van mijn tante. Op school leerden we alles wat met Nederland te maken had en spraken we ook Nederlands. In schoolboekjes stonden plaatjes van molens. Dat was dan ook het eerste dat ik wilde zien toen we in Nederland waren. Het leek me iets heel bijzonders. We kregen ook ‘vaderlandse geschiedenis’, dat was de geschiedenis van Nederland, niet van Suriname.’

Wat voor beroep hadden uw ouders?
‘Mijn vader was evangelist en reisde veel naar de binnenlanden van Suriname. Mijn moeder ging met hem mee en leerde de inheemse vrouwen, die afstamden van tot slaaf gemaakten, kleding maken. Ze richtte vrouwengroepen op en leerde de vrouwen allerlei dingen. Mijn vader had ook een EHBO-doos, waarmee hij kleine medische handelingen kon verrichten. Er waren geen ziekenhuizen in de binnenlanden. In een schrift noteerde hij alle ziektes die hij tegenkwam en de remedies daartegen. In de vakanties gingen wij naar onze ouders toe. Dat was een reis van bijna twee dagen door de binnenlanden, onder andere met de boot. Later bleven mijn ouders vaker in Paramaribo. Toen ik veertien was, is mijn moeder overleden aan astma, daar was toen geen medicijn voor.’

Wat weet u van uw voorouders?
‘Ik heb Duitse en Joodse voorouders, maar de meesten kwamen uit Afrika en waren tot slaaf gemaakt. Via mijn vaders kant was mijn stamvader een tot slaaf gemaakte. Terborg is een slavennaam geweest. Ik ken niet veel verhalen over mijn voorouders, er werd niet over gesproken. Ik denk omdat mijn ouders veel weg waren en mijn moeder jong is overleden. Mijn tantes werkten allemaal heel hard, dus die hadden ook geen tijd om over het verleden te praten. Ik heb er wel wat van meegekregen via school en middels boeken. Ik heb het vermoeden, maar ik weet het niet zeker, dat een van mijn voorouders een plantagehouder was en getrouwd was met een slavin. Van mijn moeders kant heeft een voorouder na de afschaffing van de slavernij de plantage ‘Carolina’ gekocht. Alle nazaten hebben daar een plekje, bijvoorbeeld om een huisje op te bouwen.’

Hoe merkte u dat u in een kolonie woonde?
‘Je was je er constant van bewust. In de meeste ondernemingen waren Nederlanders de baas, alle overheidsinstellingen waren Nederlands. Je was niet anders gewend. Er werd op de werkplek altijd Nederlands gesproken. Het werd niet openlijk gezegd, maar lichtgekleurde mensen kregen voorrang; dat was duidelijk voelbaar. Hele donkere mensen kregen niet zo snel een representatieve baan. Maar dat is in Nederland soms ook zo. Ik had daar niet zoveel last van. Ik heb hier wel eens last gehad van discriminatie. Bij de drogist hield de verkoopster mij een keer voortdurend in de gaten. Ik zette een potje terug in het vak, waarna ze naar mij toe kwam en vroeg waar ik het had gelaten. Toen ik haar het vak liet zien waar ik het potje had teruggezet, geloofde ze me niet. Ik ben boos en verontwaardigd de winkel uitgelopen.’

 

Erfgoeddrager: Donna

‘’De bommen vielen uiteindelijk op huizen bij de Meeuwenlaan’’

Al fietsend nemen Donna, Tess en Nouk nog één keer goed door wie welke vragen zal stellen, en hoe ze gaan beginnen. Het is best spannend, zo’n interview, en ze willen goed voorbereid zijn. Vanaf basisschool Het Wespennest fietsen ze via het Noorderpark richting Floradorp, waar meneer Liefveld woont. Eenmaal op de bank bij hem thuis, moeten ze de vragen hard stellen… Meneer Liefveld is aan één oor doof door een vuurwerkbom. Dat hij in de oorlog voor echte bommen heeft moeten schuilen, nota bene in het Noorderpark waar ze net nog doorheen fietsten, maakt grote indruk.

 

Bent u bang geweest in de oorlog?
“Ik ben heel bang geweest toen de geallieerden in 1943 de Duitse Fokkerfabriek beschoten. We woonden vlakbij, in de Latherusstraat. De muren trilden als de vliegtuigen overvlogen, en als het afweergeschut bij de fabriek op de vliegtuigen schoot. De luchtbombardementen zijn helemaal fout gegaan. Omdat de Duitsers bang waren dat de fabriek geraakt zou worden, hadden ze bij Fokker nephuizen gebouwd van houten balken met daarop rieten daken. De geallieerden zouden vanuit de lucht denken dat het woonhuizen waren. De bommen vielen uiteindelijk op huizen bij de Meeuwenlaan, bij de pont, en op een houten kerk bij het Mosveld. Hierdoor zijn meer dan 190 mensen doodgegaan. Tijdens zo’n bombardement ging ik samen met mijn familie en mensen uit de buurt schuilen in het Noorderpark. Dat was heel beangstigend. Dan moest je wel vijf keer plassen van de zenuwen. En we hebben nog veel geluk gehad. Ik zat op de Dr. Kuyperschool, samen met mijn twee broers en mijn zus, en onze vier klaslokalen waren platgebombardeerd. Maar dat gebeurde gelukkig op een zondag dus er waren geen kinderen in de school.”

U woonde thuis met acht kinderen. Hoe kwam het gezin aan eten?
“Mijn moeder vervalste de voedselbonnen die je in de oorlog kreeg om boodschappen mee te doen. Zij knipte de bonnen door, pakte een bon voor een levensmiddel dat je niet nodig had en een heel dun vloeitje. Dan plakte ze twee bonnen op elkaar, en daar kon je dan brood van halen, of kaas bij de kaasboer op de Hagedoornweg. Er zat ook een kruidenier waar we met de vervalste bonnen heen gingen. Maar de kruidenier had het in de gaten en belde meteen de politie. Toen werden mijn broertje en ik opgepakt, en bracht de politie ons naar huis. Bij ons binnen zag de agent een schilderijtje hangen dat ik van school had gekregen. Hij vroeg aan mijn moeder of wij op de Dr. Kuyperschool zaten, net als zijn kinderen. ‘Ja’, zei mijn moeder. Nou, dat was een geluk, want mijn moeder kreeg toen alleen een waarschuwing en mijn oudste broer mocht ’s avonds bij de agent een zak aardappelen ophalen, op de Havikslaan. Maar wat bleek, die agent had een kamer vol met aardappelen! En weet je hoe dat kwam? Mijn moeder, en andere mensen uit de buurt, liepen met de handkar naar Broek in Waterland en Purmerend om eten te halen. Maar dan kwam je aan bij de Leeuwarderweg, en dan nam de politie die aardappelen in beslag. Had je dat hele eind voor niks gelopen. Zo kwam die agent aan al dat eten.”

Wat heeft het meest indruk op u gemaakt tijdens de oorlog?
“Dat was het bevrijdingsfeest. Met mijn broer en zus ging ik naar het koeienland achter de Kamperfoelieweg, waar we bloemetjes plukten van het land. Daar kwamen de auto’s aanrijden met daarop militairen, Engelsen of Amerikanen. Iedereen langs de weg stond te klappen, dat was grandioos. Ja, dat blijft je bij, eindelijk vrede. Van de militairen kregen we een reep chocolade, dat had ik nog nooit gezien. Die werd in allemaal kleine stukjes gebroken en ik at mijn eerste stukje chocolade.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892