Erfgoeddrager: Deniz

‘In die tijd kon iets heel eenvoudigs je in enorm gelukkig maken.’

Gerda Salomons (82 jaar) vindt het belangrijk om mee te doen met het project Oorlog in mijn Buurt en aan groep 7 van de Windroos in Zaandam te vertellen hoe zij als meisje van amper vijf jaar oud de oorlog in Zaandam heeft beleefd. De leerlingen Nisanur, Aylin, Damian en Deniz luisteren ademloos.

Hadden jullie veel honger in de oorlog?
‘Er was weinig eten in die tijd, maar mijn vader en moeder waren heel vindingrijk, ze kenden veel boeren via familie en hadden altijd wel wat hout om te stoken, en groenten op het land, maar het was geen vetpot. Mijn vader had een houten kar gemaakt van eenvoudige planken met een soort houten wiel eronder. Hiermee kon hij allemaal spullen op stapelen, die hij kon ruilen voor andere zaken, zoals eten. Maar het was wel gevaarlijk. Er was in de oorlog een heel strenge avondklok en geen enkel huis mocht na acht uur ook maar een straaltje licht naar buiten laten schijnen uit angst voor bombardementen. Op een avond had mijn vader klompen geruild voor aardappels, maar hij was aan de late kant. Hij liep via de Zuiddijk naar huis toen een groepje soldaten dronken uit een kroeg kwamen. Ze wilden weten waarom mijn vader nog zo laat op straat was en ze vroegen naar zijn papieren. En toen wilden ze weten wat hij in die kar had zitten. Hij verzon snel een smoesje. De Duitsers hadden helemaal geen zin om er veel werk van te maken, omdat ze net uit de kroeg kwamen en lieten hem gelukkig doorlopen. Hier heeft hij veel geluk gehad, ze hadden hem ook kunnen oppakken, of erger! Ook weet ik nog hoe mijn vader een keer met anderen een schaap had gestolen van het land, deze wilden ze in de kelder van het huis aan de Zuiddijk slachten. Maar het beest maakte zo’n enorme herrie, dat ze het uiteindelijk maar vrij hebben gelaten uit angst dat het ontdekt zou worden door de Duitsers.’

Waren jullie erg bang voor de Duitsers?
‘Ontdekt worden door de Duitsers was altijd een gevaar, heel vaak was er een razzia. Dat betekent dat de Duitsers mannen oppakten om voor hen te komen werken. Mijn vader wilde dat natuurlijk niet en hij had daarom bij ons thuis een geheim luik gemaakt op de vliering van de zolder. Dit luik was precies groot genoeg om een volwassen persoon te verstoppen en het luikje kon  je niet zien in de wand. Op een dag kwamen er een paar grote Duitse soldaten ons huis binnen op zoek naar mijn vader. Mijn moeder kneep mijn hand bijna fijn van angst toen de Duitsers de zolder doorzochten. Later vertelde mijn moeder dat ze op dat moment doodsbang was geweest dat ik in mijn onwetendheid zou zeggen dat mijn vader op zolder verstopt zat. Gelukkig is dat niet gebeurd!’

Heeft u ook nog mooie herinneringen aan de oorlog?
‘In die tijd kon iets heel eenvoudigs je enorm gelukkig maken. Ik weet nog hoe mijn vader via ruilhandel aan een zak meel was gekomen en dat hij op het veld achter hun woning aan de Zuiddijk aan eieren van verschillende vogelsoorten (eenden, ganzen, kievieten) was gekomen. Met de meel en de eieren had mijn moeder een cake gebakken. Dat was het allerlekkerste wat ik ooit had gegeten.Het was ook prettig dat iedereen voor elkaar klaarstond. Ook in de tijd na de oorlog iedereen was blij. Maar het was ook een moeilijke tijd waar je je met z’n allen doorheen moest slaan. Er was weinig eten, weinig werk en de meeste mensen hadden een enorm trauma. Zelf had ik omdat ik zo jong was niet heel veel slechte herinneringen. En ik vond het heel fijn dat ik na de vakantie weer naar school mocht. Dat was heerlijk!’

 

Erfgoeddrager: Deniz

‘De beestjes liepen uit ons eten’

Na maanden van thuiszitten vanwege de coronamaatregelen is Bep blij dat ze nu eindelijk de tweede vaccinatie heeft gehad en haar verhaal weer kan delen. Bep legt Adam, Deniz en Samih uit dat de oorlog wel wat weg heeft van het leven tijdens corona nu we zo weinig mogen en veel regels hebben. Alleen toen mocht écht niks en had je ook écht niks; geen speelgoed en vooral geen eten.

Wat at u tijdens de oorlog?
‘In het begin van de oorlog was er nog genoeg eten, maar dat was al snel op. Toen kregen we voedselbonnen waarmee we eten in de winkels konden halen. Vaak gingen mijn broertjes van acht jaar al om zes uur ‘s morgens in de rij staan. Je moest er op tijd bij zijn want ‘op was op’ en dan had je niets. Om acht uur loste mijn moeder mijn broertjes af en ging ze op hun plekje staan. Het eten dat we hadden, werd door mijn moeder heel precies afgemeten zodat we allemaal evenveel kregen. Zelf nam ze bijna niets. We moesten het heel goed kauwen en bewust doorslikken, want vaak was dat het enige eten wat je had die dag. In 1943 kwamen de gaarkeukens. Dat waren hele grote keukens waar stamppot, soep of pap werd gemaakt. Zonder vlees, want er was heel weinig vlees. Ook dit eten was ‘op de bon’, je kreeg één schep per bon. Voor ons gezin hadden we acht bonnen, want er waren zes kinderen en mijn ouders. Een buurvrouw was ‘opschepster’ en als we bij haar in de rij stonden, kregen we een schep extra. Een keer op een zondag hadden we pap gekregen. Mijn moeder had de tafel netjes gedekt en net toen we wilden gaan eten, zagen we uit die pap beestjes lopen… en hadden we weer geen eten.’

En tijdens de Hongerwinter?
‘Tijdens de Hongerwinter aten we gekookte suikerbieten. Dat is alsof je vies zeepsop eet, heel raar. Het vulde wel je maag. Van mijn moeder moesten we het opeten, want dan hadden we tenminste geen honger. Mijn vader regelde samen met dominee Van der Zee transporten naar boeren in Friesland. Met grote vrachtschepen gingen honderden kinderen naar Friesland. Mijn tweelingbroers, mijn jongere zusje en ik gingen ook naar Friesland. Mijn tweelingbroertjes zaten samen bij een boer en mijn zusje en ik bij een andere boer. Wij hadden daar genoeg te eten. Ondertussen ontvingen mijn vader en moeder in Amsterdam wel nog alle bonkaarten voor het hele gezin. Als er dan eten was, hadden ze dus acht bonkaarten voor vier personen. Daardoor hadden ze in de Hongerwinter toch genoeg voor zichzelf en mijn kleine broertje en zusje.’

Kent u mensen die zijn doodgeschoten?
‘Halverwege de Witte de Withstraat hangt een plaquette aan de muur. Daar zijn 3 mannen doodgeschoten, zomaar. Het was een wraakactie van de Duitsers. Op de dag dat dat gebeurde, waren wij buiten aan het spelen voor ons huis. Ik woonde in een zijstraat van de Witte de Withstraat, op de Jan van Riebeekstraat 3. We hoorden het lawaai van de grote trucks die langsreden. Wij vonden het heel spannend en wilden weten wat er zou gebeuren. Op de Witte de Withstraat werden we door mensen die daar woonden naar binnen getrokken. Zij wisten dat het gevaarlijk was. We mochten niet naar buiten kijken, maar dat moet je natuurlijk niet tegen kinderen zeggen. Want wat je niet mag, wil je toch juist doen? En toen keken we dus toch. We zagen dat er drie mannen naar buiten werden meegenomen en tegen de muur werden gezet. 6 Duitse soldaten gingen tegenover de mannen staan en toen schoten ze. Rikketikketikketikketik, met zijn allen tegelijk. De mannen vielen neer. De mensen bij wie wij in huis stonden, begonnen te huilen, want ze kenden de mannen. We begrepen niet zo goed waarom, want voor ons was het zoals in die cowboyfilms die we in de bioscoop hadden gezien. Pas veel later begreep ik pas hoe heftig dat eigenlijk was en wat een oorlog met mensen doet.’

Erfgoeddrager: Deniz

‘Ik wilde blijven kijken, maar mijn ouders trokken me mee’

Het huis waar Jan Spoorenberg woont is al honderd jaar oud. Binnen kijken Frederique, Latifa, Deniz en Idris van de Trudoschool in Eindhoven verwonderd om zich heen. Overal staan prachtige oude beelden, houtsnijwerken, tekeningen en andere voorwerpen uit vervlogen tijden, verzameld door Jans vader en hemzelf. Met wat drinken erbij vertelt hij over de oorlog. Al was hij pas twee toen die begon, toch kan hij veel erover vertellen.

Waaraan merkte u dat het oorlog was?
‘Ik was dus erg klein toen de oorlog begon. Mijn wereld was niet groter dan de huiskamer. Ik weet nog dat de harmonie opeens niet meer op zondag voorbijkwam. “Dat komt omdat het oorlog is, dan mag dat niet,” legde mijn vader uit. Veel normale dingen, zoals snoep, waren er opeens niet meer. Mijn moeder liet schijfjes appel in de zon drogen; dat werd dan als ware het snoep in de trommel gedaan. Je moest ze dan wel nog afwassen, want buiten in de zon hadden er veel vliegen op gezeten. Er was ook tekort aan broodbeleg. Mijn moeder maakte dan maar brood met pudding. Dat was nat en werd een brij.
In 1942 bombardeerden de Engelsen de Philipsfabrieken, omdat daar radiolampen werden gemaakt voor het Duitse leger. Ook de Emmasingel, waar wij toen woonden, werd gebombardeerd. We moesten ons huis uitvluchten. Eerst naar oma, die achter ons woonde. Het was daar ook gevaarlijk, maar op straat ook. Alleen vloog het huis in de brand. Je zou denken dat ik heel bang was, maar dat was eigenlijk niet zo. Ik wist niet wat het betekende, wat er aan de hand was. Alles wat er gebeurde, accepteerde je gewoon. Op straat vond ik het rommelig. Ik wilde blijven kijken, maar mijn ouders trokken me mee. We zijn toen in de kluis van een bank opgevangen en daarna door mensen in het villapark. Omdat we geen huis meer hadden, verbleven we op verschillende adressen; aan de Boschdijk, op de Aalsterweg en daarna in dit huis, waar ik nog steeds woon.’

Was jullie huis helemaal verwoest?
‘Mijn vader is de volgende dag in de puinhopen naar onze spullen gaan zoeken. Veel vond ie niet; alleen drie van onze servetringen. We kregen van de gemeente wat geld en extra bonnen om spullen en kleding te kopen. En je had de bisschoppelijke hulpactie, dat was een actie van de kerk. Mensen verzamelden spullen die je goed kon gebruiken. Ook vrienden en kennissen boden hulp aan. Langzaamaan kreeg je weer een beetje huisraad en kon je weer leven.
Later hebben we nog een bombardement meegemaakt, in 1944 was dat, ik was toen zes. Ook bij ons in de tuin vielen de bommen. Er ging een luchtalarm af, ik heb mijn broertje gezocht en ben met hem snel naar de schuilkelder gegaan. Dat was een groot gat dat we in de grond van onze tuin hadden gemaakt. Een soort sloot, met balken eroverheen om het te beveiligen. Mensen uit de buurt die niet zo’n grote tuin hadden, mochten bij ons ook een schuilkelder graven. Door het schuilen toen zijn we er goed vanaf gekomen. In de tuin stond een beukenboom. Tijdens de bombardementen waren daar allemaal kinderen beukennootjes aan het zoeken. Ze gingen niet de schuilkelder in en heel veel raakten er gewond. Sommigen kwamen hierbij om.’

Hoe was de Bevrijding?
‘De Engelsen kwamen op 18 september 1944. Ze vochten op straat tegen de Duitsers. Wij zaten toen de hele nacht in de schuilkelder, terwijl Duitse soldaten rondom ons in de tuin lagen. Op een gegeven moment klonk er een fluitje. Dat was het sein voor de Duitsers dat ze weg moesten. Ze liepen allemaal weg, richting Aalst. Ze dachten dat ze daar veilig zouden zijn. Dat bleek achteraf niet zo te zijn. De Engelsen kwamen juist van die kant. En van de andere kant kwamen de Amerikanen.
De volgende ochtend, toen het wat rustiger was, konden we gaan kijken naar de tanks die binnenkwamen. De mensen stonden allemaal te juichen.
Na de Bevrijding ging mijn vader het leger in. Niet om te vechten, hoor. Hij zat bij de post. In oorlogstijd kon je niet zomaar een brief schrijven. De post werd door de Duitsers open gemaakt om te kijken of er niets instond wat geheim was. Dan werd hij weer dichtgeplakt en dan pas doorgestuurd. Toen de Duitsers weg waren, deden de Engelsen dat ook. Mijn vader werd aangesteld als hoofd van het postkantoor in Eindhoven om brieven te censureren, open te maken dus. Een heleboel mensen werkten daar om al die brieven na te lezen. Engelsen lazen de Engelse brieven en Fransen de Franse brieven, om te kijken of er iets in stond wat interessant was om te weten voor de Engelsen voor de oorlogsvoering in andere delen van Nederland.’

          

Erfgoeddrager: Deniz

‘Het beeld van koeien in de wei vind ik nog steeds mooi’

Mohamad, Deniz en Rijan van basisschool De Rivieren hebben zin in het interview. Ze zijn goed voorbereid en bedenken van te voren wie welke vraag gaat stellen. Uiteindelijk blijkt dat niet nodig, want ze vragen de oren van het hoofd. Er volgt een ontzettend leuk interview, waarin niet alleen het migratieverhaal van de Griekse Wasilis Psathas (54) wordt besproken, maar ook de achtergronden en verhalen van Deniz, Rijan en Mohamad aan bod komen. Verschillende werelden komen op deze manier samen.

Wanneer en waarom emigreerde u vanuit Griekenland?
‘Toen ik vijf jaar was ging mijn moeder een tijdje in Duitsland wonen. Later kwam mijn vader ook. Ze gingen daar tijdelijk naartoe om geld te verdienen. Mijn zus en ik kwamen later ook naar Duitsland; drie dagen duurde de treinreis. Moet je je voorstellen: ik kwam uit een klein Grieks dorpje met maar drie winkels en toen kwam ik opeens in een stad met meer dan 100.000 inwoners! En moest ik ineens met de bus naar school. Het was een totaal andere wereld. Wel gingen we naar een Griekse school. We leerden maar twee uurtjes Duits per week. Uiteindelijk heb ik van mijn achtste tot mijn tiende in Duitsland gewoond. Na twee jaar moest ik namelijk naar een Duitse school en mijn ouders dachten: ‘als je naar een Duitse school gaat, word je een Duitser, dat willen we niet!’ Dat lag nog vrij gevoelig in die tijd, niet lang na de oorlog. Dus ging ik terug naar m’n opa en oma en heb ik in Griekenland mijn middelbare school afgemaakt.’

Hoe oud was u toen u naar Nederland kwam en wat was uw eerste ervaring met de mensen?
‘Ik was twintig. Mijn eerste ervaring was niet zo goed. Mijn ouders woonden nog in Duitsland en ik had een tante die in Nederland, in Utrecht, woonde. Vanuit Duitsland ging ik bij haar op bezoek. Alleen kreeg ik geen stempel om de grens over te gaan. Als je uit een ander land komt, wordt er gekeken of je het recht hebt om binnen te komen. Ik had dat blijkbaar niet. Ik had een Grieks paspoort, maar kwam met de bus vanuit Duitsland. Dat was anders. Toen heb ik korte tijd in de cel gezeten en moest ik terug naar Duitsland. Ik vond dat een nare ervaring.
Gelukkig kreeg ik twee weken later wel een stempel en kon ik naar Nederland om te studeren. Ik herinner me nog dat ik met de trein aankwam. Nederland was zo vlak en groen, er stonden koeien in de wei. Dat beeld vind ik nog steeds mooi. De taal was in het begin het een ramp, maat ik ben meteen intensief Nederlandse les aan de universiteit gaan nemen. Met de mensen hier had ik direct goed contact. Ik vind Nederlanders leuke mensen. Ze zijn nieuwsgierig; ze vragen naar je en zijn leergierig. Grieken zijn vriendelijker, maar wel oppervlakkiger.’

Bent u meer Nederlands of meer Grieks?
‘Poeh, goede vraag, ik weet het eigenlijk niet. In Griekenland mis ik Nederland en in Nederland mis ik Griekenland. Maar als Nederland tegen Griekenland speelt met voetbal, dan ben ik Griek. Mijn ouders wonen er en ik ga twee keer per jaar naar Griekenland. Maar ik heb een Nederlandse vrouw, we wonen al dertig jaar samen en hebben drie kinderen. Dus Nederland is mijn land, ik voel me hier prima. In de zomer, als ik niet met vakantie ga, heb ik wel heimwee. Je hebt hier geen mooie blauwe zee en het weer is daar veel mooier.’

      

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892