Erfgoeddrager: Caesar

‘Elk huis in Bergen werd volgepropt, je mocht geen nee zeggen’

Met de lift zoeven Mex, Hugo, Teun en Caesar van de Matthieu Wiegmanschool in Bergen naar de luxe loft van Roel en Wies Kuiper. Schalen met koekjes staan al klaar. Roel woonde tijdens de oorlog aan de Oude Bergerweg 41, Wies in Amsterdam.

Hoe begon de oorlog voor u?
Roel: ‘10 mei 1940 was een prachtige, stralende dag. Er klonk een enorm geronk, mensen riepen uit de ramen naar elkaar: “Wat is er aan de hand!” Iemand riep: “Het is oorlog!” Ik keek door mijn slaapkamerraam en zag een Duitse piloot in een vliegtuig met een leren kapje op. Hij scheerde over de daken en zwaaide naar me. Hij maakte een scherpe bocht en liet zijn eerste bommen op het vliegveld vallen. Dat staat nog steeds op mijn netvlies. Ik zou 11 mei mijn verjaardag vieren en mijn oma had mij een fiets beloofd; mijn allereerste fiets. Maar dat ging niet door omdat het oorlog was. Ik was een heel sip jongetje toen. De brief die mijn oma toen schreef heb ik nog altijd bewaard.’

Wat deden uw ouders in de oorlog?
Roel: ‘Mijn vader was opgeroepen om als soldaat het vliegveld van Bergen te verdedigen. We moesten daarom tijdens de mobilisatie weg uit Amsterdam, naar Bergen. Hij was slager van beroep en verzorgde het eten voor de soldaten.
Toen het vliegveld gebombardeerd werd om vijf uur ‘s morgens vluchtten de soldaten in hun lange onderbroeken het dorp in, weg van het vliegveld. Mijn vader had een soldatenboekje met achterin een hanger met een penning. Die penning kon je in het midden doorbreken en erop stonden tweemaal al je gegevens, waaronder je naam. Soldaten hadden die penning altijd om. Als je dood was, dan braken ze de penning doormidden en ging de ene helft mee de kist in en de andere helft naar het archief. Het soldatenboekje van mijn vader met zijn penning heb ik altijd bewaard.’

Hoe was de evacuatie naar Bergen aan het begin van de oorlog?
Roel: ‘Achter de Utrechtse Heuvelrug was de waterlinie. Die liep van het IJsselmeer tot aan de rivieren. Aan het begin van de oorlog zetten de Nederlanders de sluizen daar open en werd dat deel onder water gezet, zodat de Duitsers er niet langs konden met hun tanks. De mensen die daar woonden moesten onverwachts evacueren. Ze kregen vijf minuten om wat spullen in een kussensloop te proppen en werden met spoed weggebracht naar verschillende plaatsen in Nederland, waaronder Bergen. Iedereen in Bergen – ook de pensions en hotels – moest mensen opnemen in huis. Zo kwamen er 5600 mensen hiernaartoe, naar een plaatsje waar er normaal vierduizend woonden. Voor onze deur stopte een bus vol mensen. Wij kregen een mevrouw met een kindje. Ieder huis in Bergen werd volgepropt; je mocht geen nee zeggen. Ik moest mijn kamer afstaan. Dat vond ik fijn, want dan kon ik weer bij mijn ouders liggen.’

Hoe was de Hongerwinter voor jullie?
Wies: ‘Het was 1944 en ik was acht jaar. In Amsterdam – wij woonden in Zuid –  was geen eten meer en mijn vader had ook niets meer om te ruilen voor eten. We waren aangewezen op de gaarkeuken, waar je aardappelschillensoep kreeg. Moet je je voorstellen hoe dat smaakt als je acht bent. Ontzettend smerig. Ik werd steeds magerder en had hele dunne armpjes en beentjes.’
Roel: ‘Mijn ouders hadden familie in Friesland, daar was eten genoeg. Elke week stuurde mijn grootmoeder een klein pakketje met roggebrood en één keer per maand kwam er een kist met zogenaamd boeken. In werkelijkheid zaten er aardappelen, wekvlees, groente en drankjes in. De man die dat bracht, kreeg een beetje van dat eten mee naar huis. Op een dag kwam de kist leeg aan. Ze waren er kennelijk achtergekomen dat er eten in zat.’

Had u onderduikers in huis?
Wies: ‘De Joodse mensen in mijn buurt in Amsterdam-Zuid zijn allemaal meegenomen door de Duitsers. Ook vriendinnetjes, die ik nooit meer terug heb gezien. Dat was heel erg. Ik heb daar veel angsten aan over gehouden. Joodse mensen werden op zolders verborgen. Tijdens razzia’s kwamen de Duitsers en dan riepen ze: “Aufmachen!” Dan sloegen ze met hun geweren op de deur en moest je opendoen. Ze spitten het hele huis door op zoek naar Joden. De winter van 1944 was een hele koude en er was niks om te stoken. Ik lag vaak in bed, daar bleef je warm. Als de soldaten het huis doorzochten, porden ze met geweren in je matras en trokken je dekens eraf. Ook daar heb ik nu nog wel eens nare gedachten van.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892