Erfgoeddrager: Britt

‘Met een paar dozijn eieren ben ik terug naar de stad gegaan’

De 85-jarige Carel Wiemers was vijf jaar toen de oorlog begon. Hij woonde toen in de Vechtstraat. Aan Britt, Jimmy en Valentin uit groep 8 van de Anne Frankschool vertelt hij over zijn herinneringen aan de oorlog. Goed voorbereid en een beetje ingelezen stellen ze hun vragen. Vanwege de omstandigheden begin 2021 vindt het gesprek online plaats.

Waarom moest uw vader voor de Duitsers werken?
‘Op een dag aan het begin van de bezetting werd mijn vader op weg naar huis aangehouden door een paar Duitsers. Die zeiden dat hij voor hun moest gaan werken. Mijn vader wilde dat helemaal niet en toen is hij gevangengenomen. Hij kon kiezen: óf voor hen werken óf zijn vrouw en kinderen nooit meer zien. Wij maakten ons enorm veel zorgen. Hij was wel een dag of drie, vier weg en wij wisten niet waar hij was. Gelukkig kwam hij thuis. Hij werd tewerkgesteld in een magazijn op kamp Zeeburg.’

Welk moment uit die tijd herinnert u zich het beste?
‘Op een dag speelde ik bij mijn beste vriendje Hansje, toen er opeens twee Duitse soldaten het huis instormden. Ze zeiden dat we snel onze spullen moesten inpakken. Hansje’s moeder probeerde nog uit te leggen dat ik niet bij hen hoorde, maar met grof geweld moesten we allemaal mee. We werden samen met alle opgepakte Joodse mensen uit de buurt een vrachtwagen ingeladen. Pas toen Hansje’s moeder nogmaals riep “Die is niet van mij!” werd ik van de vrachtwagen afgetrapt. De soldaat schreeuwde dat ik weg moest wezen en niet moest omkijken. Ik keek toch nog stiekem snel om en zag Hansje huilend in de armen van zijn moeder. Hansje en zijn familie zijn nooit meer teruggekomen. Ze zijn in Sobibór vergast.’

Waarom moest u naar de Veluwe?
‘Er was op een gegeven moment niet veel eten meer in Amsterdam. Op het platteland wel en daar was het ook veiliger. De kans op bombardementen door geallieerden was daar kleiner. Dus ben ik voor mijn veiligheid naar de Veluwe gebracht. Ik werd als enige afgezet naast een lege boerderij. Ik maakte mij enorm veel zorgen, omdat het er helemaal niet gezellig uitzag en er geen kinderen leken te zijn. Daarnaast begreep ik helemaal niks van die mensen daar, met mijn Amsterdamse accent. Gelukkig moest ik nog een beetje doorlopen, en toen kwam ik bij mijn pleegfamilie terecht! Daar had ik heel veel ‘broertjes’ en ‘zusjes’. Ik heb ook snel het dialect geleerd. We waren daar altijd bezig; koeien melken, de tuin onderhouden, boter en brood maken, varkens slachten en nog veel meer. Er was een heleboel ruimte daar, dus het was best een fijne plek. Ik zou eerst maar een paar maanden blijven, maar dat werd een paar jaar. Een paar maanden na de Bevrijding ging ik voorgoed terug naar mijn familie. Die had ik wel erg gemist. In de jaren 40 kon je natuurlijk ook nog niet een telefoontje plegen, of zomaar bij elkaar op bezoek. Ik heb ze in die tijd op de boerderij dus helemaal niet gesproken.’

Hoe bent u teruggekomen, en waarom zo laat?
‘Ik ben in 1944 eventjes teruggeweest, maar toen moest ik snel weer weg omdat de Hongerwinter eraan kwam. Toen we in 1945 waren bevrijd, zou ik meteen teruggaan, maar er kwam steeds wat tussen. Er waren bijvoorbeeld nog superveel militairen in Nederland, waaronder de Canadezen. Zij moesten nog demobiliseren, en dat nam vrijwel het gehele netwerk aan openbaar vervoer in beslag. Uiteindelijk ben ik met een paar dozijn eieren op pad gegaan. De eieren bood ik aan aan mensen die me een stukje richting Amsterdam konden brengen. Zo kwam ik na enkele dagen thuis aan.’

 

Erfgoeddrager: Britt

‘Ik zeg altijd: “Suriname is mijn thuis maar hier in Nederland staat mijn huis”’

Britt, Lois, Ben en Take van de VOX-klassen in Amsterdam-Noord rijden met de auto naar het huis van Yvonne Terborg (71 jaar) in de Stadionbuurt. Yvonne heeft een parkietje in een grote kooi, Tweety. Iedereen vindt het leuk als hij vrij rondvliegt. Britt en Lois blijken echter toch bang te zijn voor het kleine vogeltje dat zomaar op je hoofd komt zitten. Veel gelach en gegil, dus de sfeer zit er goed in.

Hoe was het om op te groeien in Suriname?

‘Ik ben geboren in Paramaribo. Mijn vader was dominee in het binnenland. Maar je moet je voorstellen: daar kon je toen niet komen met de auto. Als we er naartoe moesten, dan zaten we de hele dag op de boot. Mijn vader was niet alleen dominee, maar ook onderwijzer en arts. In het binnenland woonden de nazaten van de tot slaaf gemaakte mensen, die daarheen waren gevlucht. Ze woonden in verschillende dorpen en spraken ook een andere taal. Alleen in de vakanties waren we met z’n allen in ons huis in Paramaribo. Ik heb vaak bij verschillende tantes gewoond, want we konden niet altijd allemaal mee naar het binnenland. Soms bleef ik bij een leuke tante, maar soms ook bij een strenge. Die strenge tante had een heel groot erf, dat leek wel een plantage. Moet je je voorstellen, er groeiden fruitbomen, koffie- en cacaoplanten en allerlei citrussoorten. We gingen altijd in de bomen klimmen. Voor mij als kind was het daar geweldig. We speelden er altijd buiten.’

Hoe was het in Suriname op school?

‘In Suriname was vroeger geen universiteit. Er waren wel goede middelbare scholen in Paramaribo, dat wel. Maar om te studeren gingen veel Surinamers naar Nederland toe. Ik zal je zeggen; één van mijn broers kwam hier als eerste, omdat zijn vrouw hier ging studeren. En daarna kwamen mijn twee zussen ook over om te studeren. En ik ben hier gekomen in 1975. Ik was kapster en wilde ook graag een opleiding voor schoonheidsspecialiste volgen. Die had je niet in Suriname. Ik ben hier toen een poosje gebleven en in 1981 weer teruggegaan. Kort daarna waren de “Decembermoorden” in Suriname. Ik weet niet of jullie daar iets vanaf weten: in 1980 hadden de militairen onder leiding van Desi Bouterse een staatsgreep gepleegd. Zij vonden dat het niet goed ging met het land en waren vanaf toen de baas. Er zijn daarna in december 1982 een aantal belangrijke mensen vermoord. Op school leerden we veel over Nederland. We spraken de Nederlandse taal en we lazen boekjes over kinderen die in de schuur en in de sneeuw speelden. Ik weet wel dat ik me als kind altijd afvroeg hoe dat zou zijn; spelen in een schuur en in de sneeuw. En hoe een molen eruit zou zien. Het eerste wat ik deed toen ik in Nederland aankwam was een molen bekijken. Er zijn nu nog altijd veel koloniale sporen in Suriname. Iedereen spreekt nog steeds Nederlands. Je kan ook nog gewoon het NOS nieuws volgen in Suriname. Heel veel straten zijn vernoemd naar bijvoorbeeld Nederlanderse schilders; je hebt daar de Van Hallsstraat, de Jan Steenstraat en de Albert Cuijpstraat. En we hebben het Julianagebergte en het Margrietgebergte.

Waarom gingen er zoveel Surinamers naar Nederland?

Toen Suriname onafhankelijk werd in 1975 heeft Nederland het niet goed achtergelaten, er waren geen universiteiten of hogere scholen, dus je kon er niet studeren. Ook economisch was het in Nederland beter. Hier in Nederland heb je een goed sociaal stelsel, maar in Suriname is dat nooit geregeld, ook niet toen het land nog van Nederland was. En omdat wij altijd een kolonie van Nederland waren, hadden we ook de Nederlandse nationaliteit – ik heb niet eens een Surinaams paspoort – en konden wij dus komen en gaan waneer we maar wilden. Dus eigenlijk kan je ons niks kwalijk nemen; iedereen wil een beter leven. En Nederland was ons moederland. Ik denk dat iedereen dit moet weten: wij zijn geen vreemdelingen in Nederland. Want Suriname, de Nederlandse Antillen en voormalig Nederlands Indie waren gewoon kinderen van Nederland. En je laat je kinderen toch niet achter zonder dat het goed met ze gaat?’

Komt u nog wel in Suriname?

‘Ik kom nog regelmatig in Suriname, want mijn broer woont daar nog. Van de zomer zijn we daar met mijn twee dochters en mijn zusje naartoe gegaan, toen mijn broer zeventig jaar werd. Mijn jongste dochter wilde heel graag naar naar een dorp in het binnenland waar nog de oorspronkelijke bewoners van Suriname wonen. ‘Inheemsen’ noemen we die, want indianen mag je ze niet noemen. We zijn er met een klein vliegtuigje naartoe gevlogen en daar is ze verliefd geworden op een Inheemse. Nu wil ze in Suriname gaan wonen. Zelf woon ik inmiddels langer in Nederland dan in Suriname. Ik voel me heel erg thuis hier. Ik ben zelf nooit gediscrimineerd en ik ben even graag hier als in Suriname. Ik zeg altijd: “Suriname is mijn thuis maar hier in Nederland staat mijn huis”.’

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892