Erfgoeddrager: Bella

‘Met een Joodse vader en Duitse moeder hoorde ik nergens bij’

Gaby Piller werd in 1935 in Berlijn geboren in een gemengd gezin. Na de ‘nacht van het gebroken glas’, de Kristallnacht, werd het steeds moeilijker en in 1940 is het gezin naar Amsterdam gevlucht. Daar groeide ze op in de Geulstraat, vlakbij basisschool De Rivieren, de school van Vladimir, Bella en Sem. De kinderen voelen zich snel op hun gemak en Gaby, die vroeger reisleidster was, kan goed vertellen.

Waarom bent u naar Nederland verhuisd in 1940?
‘Mijn vader was een Joodse Nederlander en had twee winkels in Berlijn. Mijn moeder was Duits en niet Joods. Haar ouders waren er fel op tegen dat haar dochter verliefd werd op een Joodse man. Zo erg zelfs dat toen ik geboren werd ze niet naar mij zijn komen kijken. Dat kun je je toch niet voorstellen. Niet alleen mijn grootouders hadden een hekel aan Joden, ook de nazi’s. In november 1938 werden alle ramen van winkels van Joodse mensen, ook die van mijn vader, vernield. Dat heet de Kristallnacht. Het werd daarna te gevaarlijk en begin 1940 besloten ze weg te gaan. Ze wilden naar Chili, hadden zelfs al tickets voor de boot, maar op het laatste moment zei mijn moeder: “Waarom gaan we niet naar Amsterdam. Daar is al jouw familie en jij spreekt de taal. In Chili kennen we niemand en we spreken ook geen Spaans.” Dus toen zijn we naar Amsterdam gevlucht en in de Rivierenbuurt, waar de familie van mijn vader woonde, gaan wonen.’

Hoe was het om een Duitse moeder en een Joodse vader te hebben?
‘Dat was erg verwarrend en ook eenzaam. De ene groep kinderen wilde niet bij mij spelen omdat ik Duits was. De andere omdat ik Joods was. Ik hoorde nergens bij. In het begin sprak ik heel ook slecht Nederlands. Gelukkig werden mijn neefjes Dolf en Hans in de Hunzestraat mijn vriendjes. Ze zaten ook bij mij op de Vondelschool. Op een dag kwam ik thuis en zei ik tegen mijn ouders dat ze niet op school waren. Ze wilden mij beschermen en zeiden alleen: “Ja, die zijn weg”. Als kind voelde je aan dat je niet verder moest vragen. De hele familie van mijn vader, al mijn ooms en tantes, mijn neefjes en nichtjes, zijn opgepakt en in de gaskamer geëindigd. Mijn oma heb ik nog opgepakt zien worden, Zij woonde in de Vechtstraat. Mijn moeder werd door de buren gewaarschuwd dat daar een razzia was. Ze is meteen met mij er naartoe gerend. Toen zagen we oma, een kleine, fragiele vrouw van 82 jaar, in een vrachtauto gesmeten worden. Mijn moeder heeft nog geprobeerd haar uit Westerbork te krijgen, maar dat is niet gelukt. Ik heb haar nooit meer gezien.’

Hoe is uw vader in het verzet gegaan?
‘Mijn vader was helemaal geen held, maar zat wel in het verzet. Dat ging via een vriend, dokter Granaat. Hij was ook onze huisarts en zat in het verzet. Hij heeft mijn vader erbij betrokken. Maar op een gegeven moment is mijn vader toch gaan onderduiken. Dat ging ook via die huisvriend. Hij heeft mijn vader volgespoten met slechte bacteriën, zodat hij ziek werd en opgenomen moest worden. Mijn vader en moeder hadden zelf al gezorgd dat mijn vader valse papieren had. En zo heeft hij een hele tijd ondergedoken gezeten in het ziekenhuis. Maar hij is nooit meer echt goed beter geworden. Ik zat van 1943 tot 1945 in Haarlem bij twee Duitse zusters ondergedoken, omdat ook mijn moeder in het verzet zat. Omdat zij Duits was, vertrouwden de Duitsers haar. Mijn vader hielp Engelandvaarders, mijn moeder zorgde voor eten voor onze onderduikers op zolder. Ik zag ze wel, maar deed net of ze er niet waren. Als kind voel je dat je niets mag vragen. Wij woonden tegenover wat nu bowlingbaan Knijn is. In de oorlog was dat een Duitse kazerne. Je hoorde de soldaten marcheren. Als ik nu nog iemand met van die zware zolen achter me hoor lopen, krijg ik nog steeds de kriebels. Die Duitsers konden zo bij ons in de woonkamer kijken. Dus er was altijd angst, altijd spanning. Om mij te beschermen hebben ze mij toen dus laten onderduiken. Ik was daar eenzaam, maar heb het er niet slecht gehad. Heel soms, als het half donker was, mocht ik even buitenspelen. Maar meestal zat ik binnen of speelde ik in mijn eentje achter in de tuin. De Hongerwinter heb ik daar ook meegemaakt. We aten maanden vieze suikerbieten en een waterige prak van de gaarkeuken. Bij de buren kreeg ik een keer bloembollen en die smaakten heerlijk. Ik heb ook kat gegeten, zonder te weten wat voor vlees het was. Als je echt honger hebt, vind je heel veel dingen lekker waarvan je nu denkt: bah, ik moet er niet aan denken!’

Voelt u zich Duits of Nederlands? En spreekt u nog Duits?
‘Ik voel me niet Duits en ik voel me niet Nederlands. Ik voel me niet Joods en ik voel me niet niet Joods. Ik voel me Gaby. Ik spreek nog vloeiend Duits, ja. Dat is gek, omdat ik nooit meer Duits heb gesproken, alleen soms op vakantie. En ik heb ook geen hekel aan Duitsers, want ik heb ook veel goede Duitsers gekend en ook veel Nederlanders die juist niet aardig waren. Hoe ik het vind om nu voor de eerste keer mee te doen aan Oorlog in mijn Buurt? Ik voel me vereerd! Dit is heel bijzonder.’

 

Erfgoeddrager: Bella

‘Met weeën lag mijn moeder op dat dak’

Wij zijn Bella, Tessa en Sara, 11 jaar. We interviewden Hans van Willigenburg. Hij woonde in de Van Woustraat tijdens de oorlog. Zelf heeft hij een documentaire gemaakt over de oorlogstijd in de Van Wou. In de oorlog was hij nog een baby’tje, veel later hoorde hij de verhalen van zijn ouders. Hans van Willigenburg had een Joodse moeder en christelijke vader. Zijn moeder is gered door twee Duitse buurvrouwen. Duitse mensen deden dus ook goede dingen.

Wat weet u nog van de oorlog?
“Ik was een baby in de oorlog, dus ik heb zelf weinig herinneringen aan die tijd. Maar ik heb na de oorlog wel alle verhalen gehoord van mijn ouders en mijn zusje. Mijn zus René woonde tijdens de oorlog voor de veiligheid in een pleeggezin. Pas na de oorlog zagen wij elkaar voor het eerst. Mijn moeder was een Joodse vrouw. Ze was een beetje veilig omdat ze met mijn vader, een niet-Joodse man, was getrouwd. Toch moest ze oppassen. Ze moest een ster dragen en kon het huis niet uit. Ze is twee keer verraden.”

Hoe heeft zij dat verraad overleefd?
“Dankzij twee Duitse buurvrouwen. Else Bühre en mevrouw Kuiper. Die twee mochten elkaar niet. Maar allebei waren ze bevriend met mijn moeder. Die eerste keer dat mijn moeder verraden werd, was ze hoogzwanger en had ze al weeën. Toen heeft de ene Duitse buurvrouw de soldaten afgeleid. En de andere Duitse buurvrouw heeft mijn moeder naar het dak gebracht. Door een raampjen, via de dakgoot het dak op, met haar zwangere buik met mij erin. Daar lag ze, op het dak, met weeën. Uiteindelijk hebben die twee Duitse buurvrouwen ervoor gezorgd dat de soldaten weer weggingen. ‘Hier woont geen Joodse vrouw,’ hebben ze aan hen verteld. Ze hielpen mijn moeder weer naar binnen. Het duurde nog een paar uur voordat ik kwam. Onze Duitse buurvrouwen hielpen daarbij. Dankzij hen ben ik ter wereld gekomen. In 1942.”

Wanneer hoorde u dit verhaal?
“Pas na 1945 hoorde ik dit verhaal, toen mijn moeder mij een keer berispte toen ik Duitse toeristen die de weg vroegen expres geen antwoord gaf. ‘Dat doe je niet,’ zei mijn moeder streng, toen ze dat zag. En ze vertelde me hoe goed onze Duitse buren voor ons waren geweest. Weer een paar jaar later legde ze me uit waarom ik nooit iets mocht kopen bij de sigarenhandelaar aan de overkant van onze straat. Hij was het geweest die mijn moeder en andere Joodse mensen in de buurt had verraden in ruil voor geld.”

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892