Erfgoeddrager: Azul

‘Onderweg wilden jongens ons eten afpakken’

De man van Annie Stokvis verwelkomt Dearon, Sem, Azul en Yildau van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord aan de deur en nodigt ze uit naar de eerste verdieping. Daar ontvangt mevrouw Stokvis hen hartelijk. Ze gaan zitten aan de eettafel en Sem stelt de eerste vraag. Driekwartier later luisteren ze allemaal nog steeds geboeid naar alles wat mevrouw Stokvis vertelt over haar jonge jaren in de oorlog. Na het interview krijgen de kinderen lekkere limonade!

Waar woonde u toen de oorlog begon?
‘Ik woonde tijdens de oorlog in Tuindorp-Nieuwendam, achter het Purmerplein, met mijn ouders, tweelingzus en oudere broer. Ik was altijd samen met mijn zus. Achter ons huis was een sloot, de Wateringseweg, en daarachter lag een weiland. De Duitsers groeven er gaten om onder de grond te kunnen schuilen. Ze bouwden ook een groot afweergeschut tegen aanvallen van de Engelsen. We hoorden het schieten vanuit ons huis: de granaten vlogen om onze oren. Je kon daarom ook niet naar buiten. Zodra er een vliegtuig overvloog, ging het luchtalarm af. Mijn opa en oma woonden achter het Mosveld. Op een dag zijn daar bommen ingeslagen. Zij hebben een jaar bij ons in huis gewoond. Een aangetrouwde tante van ons was Joods. Die heeft als enige van haar hele familie de oorlog overleefd. Waarschijnlijk was dat te danken aan haar man die niet Joods was. Wij hadden een Germaans uiterlijk, de Duitsers vonden dat schattig.’

Hoe heeft u de Hongerwinter ervaren?
‘We hadden verschrikkelijke honger. Moeder raspte suikerbieten en maakte ze zo klaar dat ze nog best lekker waren om te eten. Vader ging op de fiets naar de boeren in de Beemster en nam aardappelen mee terug. De ene dag aten we aardappelen en de andere dag de aardappelschillen. Soms gingen we buiten spelen, dat mocht niet van moeder, en dan speelden we op het schoolplein. De Duitsers zaten daar te eten en vroegen: “Wil je ook een happie?” Dat wilden we wel. We hadden zo’n honger. En dan was mijn moeder boos: ”Je mag niet van de vijand eten aannemen!” Maar een kind met honger kun je dat niet verbieden. Toen mijn zusje en ik 8 jaar waren, moesten we naar de gaarkeuken, vanaf het Purmerplein naar Buiksloot. We kregen vijf scheppen eten in een emmertje. Onderweg wilden jongens het afpakken, maar dat lukte ze niet. We waren heel sterk: schoppen, krabben, haren uittrekken. Aan het einde van de oorlog zijn we ziek geworden. Daarom kookte mijn moeder rijst voor ons, het water van de rijst konden we verdragen. Heel langzaam aan kreeg je er een beetje rijst erbij. Na de bevrijding werd er voedsel gedropt, maar mijn moeder was heel streng. We mochten maar één koek per dag, anders kreeg je scheurbuik. Zij beschermde ons goed.’

Wat is u het meeste bijgebleven van de oorlog?
‘Ik ben heel bang geweest. Als er vliegtuigen overkwamen, konden we de bommen zien vallen. In de nacht schoten de Duitsers een lichtkogel om vliegtuigen te spotten en dan werden ze neergeschoten. We zagen ook wel tanks door de straten rijden. Die komen nog heel lang in je dromen terug. Zodra het alarm afging, gingen we schuilen in een diepe kast tot het weer veilig was. Daarna zochten we naar grote granaatscherven. Heel mooi waren die, van koper met groeven erin. We hebben heel weinig school gehad. Halverwege de oorlog moesten we naar een school bij Tuindorp-Buiksloot, een half uur lopen langs een lange weg. Op een dag kwamen er plotseling vliegtuigen over. Ik en mijn tweelingzus wisten niet wat we moesten doen, we gingen hollen. Een man op een fiets riep: ”Ga liggen, ga liggen!” En dat deden we. De bommen die neerkwamen, gaven een heel gek geluid. Niet een harde knal, maar “brbrbrb… heel eng!”

Erfgoeddrager: Azul

‘Mijn moeder liep van Amsterdam-Noord naar Lutjebroek’

Bente, Azul en Lou van de Twiskeschool zijn benieuwd naar de verhalen van Harry Sablerolle die tijdens de oorlog in Amsterdam-Noord woonde, net als zij. Meneer Sablerolle was zes jaar toen de oorlog begon. Hij liet de kinderen veel foto`s zien tijdens het interview.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Voor mij begon het als een mooie dag waarop ik met mijn vriendjes buiten speelde. Er stond altijd al een grote zwarte auto voor onze deur, die was van de chauffeur van de baas van Schiphol. Toen die auto ooit een keer terugkwam van Schiphol, zagen we dat er een kogelgat in zat. We vonden dat niet bijzonder en gingen verder met buitenspelen. Pas wat later realiseerde ik me dat dit van het bombardement op Schiphol kwam.’

Hadden jullie genoeg te eten in de oorlog?
‘Bij de spoorwegen werd in 1944 gestaakt en het gevolg was dat de Duitsers zeiden: ‘Jullie gaan staken? Dan komt er ook niks meer naar Amsterdam toe’. Zo begon de Hongerwinter. Soms hadden mensen een moestuintje, maar anders gingen ze de stad uit met een handkar of bakfiets zonder luchtbanden om eten te halen. Mijn moeder liep verschillende keren van Amsterdam-Noord naar Lutjebroek of naar Hoorn. Wel een dag lopen en dat met een handkar… Bij ons thuis hadden we een man, een collega van mijn vader, die na de spoorwegstaking niet meer naar Brabant kon. Hij is tot het einde van de oorlog bij ons gebleven. In de tijd van de Hongerwinter ging hij ‘s nachts de straat op om honden en katten te vangen, omdat dit een van de weinige dieren waren die nog over waren om op te eten. Mijn oom was slager, hij bereidde de dieren stiekem want mijn tante zou dat anders te zielig vinden. Het was eigenlijk best lekker: net kip of rund.’

Wat gebeurde er precies tijdens het bombardement op de Ritakerk?
‘We waren net klaar met het gebed, toen de priesters achter in de kerk gingen staan. Op dat moment ontplofte een bom met een harde knal. Ik zag overal stof, het was helemaal donker in de kerk. Ik kroop naar het middenpad en dacht: `waar is de uitgang, blijf leven, blijf leven’. Snel kroop ik weer verder, het licht in. Onderweg was een diepe kuil. Een hele grote man tilde me op, over het gat… en ik was buiten. Ik rende huilend naar huis, maar mijn moeder had het nieuws al gehoord en stond me buiten op te wachten.’

Hoe was het toen de Duitsers u bijna hadden gesnapt bij de treinfabriek?
‘Dit gebeurde in de Hongerwinter toen er geen elektriciteit of warmte was. Ik ging samen met mijn broer naar de dijk, waar een hek stond dat naar een treinenfabriek leidde. Ik weet nog goed dat mijn broer op de uitkijk stond terwijl ik snel over het hek klom en naar een hele grote berg houten blokjes rende, dezelfde soort blokjes die vroeger tussen de treinrails lagen. Ik had een grote zak mee om de houtjes in te doen. Juist toen die zak vol was, kwam er een Duitse bewaker met een grote herdershond aanlopen. Hij liep een rondje om de stapel, en ik liep zachtjes het rondje mee zodat hij mij niet zou zien en de herdershond me niet zou horen. Zodra hij wegliep, rende ik snel terug naar het hek zodat mijn broer de zak kon aanpakken. Daarna renden we samen over de dijk terug naar huis en hadden we weer een voorraad voor in de kachel.’

 
 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892