Erfgoeddrager: Aram

‘Als ik nu met Oud en Nieuw rotjes hoor afgaan, dan zit ik stijf van angst’

Emilia fietst voorop en wijst ons de weg als we naar Jeannette van der Stelt rijden. Zowel zij als Tobian wonen in dezelfde straat waar mevrouw van der Stelt woont, alleen hebben ze haar nog nooit eerder ontmoet. Mevrouw van der Stelt is geboren in 1943 in Zwolle, maar heeft vele jaren in haar jeugd in Nederlands-Indië gewoond. Mevrouw heeft lekkere maiskoekjes gebakken, maar in Indonesië noemen ze dat maisfrikandellen. Die eten Aram, Emilia en Tobian van het Wespennest allemaal op.

Waarom gingen jullie naar Nederlands-Indië?
‘Mijn vader had twee broers die naar Nederlands-Indië vertrokken waren. Ook hij wilde daar graag heen. Dat was nog voor de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken. Mijn vader was gemobiliseerd, opgeroepen voor het leger. Hij is in zijn gewone burgerkleren, dus niet in uniform, naar de commissie gegaan om daar voor een functie als leraar te solliciteren. Men vond dat niet netjes, dus werd hij afgekeurd. Na de oorlog werd hij wel aangenomen. Hij wilde graag het volk daar helpen om zelfstandig te worden. Hij had landbouwkunde gestudeerd en wilde dat gaan onderwijzen aan de oorspronkelijke bewoners.’

Wat weet u nog van de reis erheen?
‘Mijn vader was al eerder gegaan in 1948 om een huis te zoeken en alles voor te bereiden in Malang voor onze komst. Mijn moeder reisde alleen met vier kinderen. Ik was toen vijf jaar en mijn jongste broertje was drie. We gingen met de ‘Willem Ruys’ en zaten meestal in de crèche van het schip, waar iemand op ons lette.’

 Hoe was het leven daar?
‘Ik kwam in Malang terecht in een klas met drie Nederlandse kinderen en de rest waren Indonesische of Chinese kinderen. ’Pinda’ noemden ze me. Iedere dag gingen we mandiën, dat is baden. Met een leeg boterblik schepte je water over je lichaam. Uit het putje kwamen dan kakkerlakken tevoorschijn. We waren helemaal gewend aan alle dieren die daar rondkropen hoor. We hadden  ook regelmatig slangen in onze tuin.
Van mijn vijfde tot mijn negende woonde ik in Malang. Ik hoorde ook regelmatig dat er geschoten werd. Als ik nu nog met Oud en Nieuw rotjes hoor afgaan dan zit ik stijf van angst. Dat heb ik van de oorlog daar overgehouden.’

‘In 1955 gingen we vanuit Nederland weer terug naar Indonesië, nu kwamen we terecht in Bandung. Dat is ook een stad op het eiland Java. Ik had daar een aapje als huisdier, Kees. Ik nam hem overal mee naar toe. Dan zat ie op mijn schouder. Ik noem mijn kinderen nu ook ‘mijn aapjes.’ In 1958 moesten we het land uit en Kees was toen twee jaar. We hebben hem naar de dierentuin van Bandung gebracht.’

Hoe vond u het om steeds zo op en neer te reizen?
Het was altijd wel weer spannend. Ik moest steeds weer heel veel achterlaten. Ik ben dus heel vaak verhuisd van Nederland naar Indonesië en weer terug. Ik ben heel vaak van school veranderd en dat vond ik wel jammer. Had ik net vriendjes gemaakt, moest ik weer weg. Vooral die laatste keer in 1958 moest ik heel veel voorgoed achterlaten. Ons hondje en dat aapje, en ook mijn vader bleef toen achter daar. Dat vond ik wel heel erg.’

‘Wij moesten het land uit van de nieuwe president van Indonesië, Soekarno. In 1958 wilde hij ook Nieuw-Guinea bij zijn eilandenrijk voegen. Vrouwen en kinderen moesten het land uit en Nederlandse scholen werden gesloten. Toen moesten wij dus naar Nederland terug.’

Hoe was het na die tijd in Nederland?
‘Eenmaal weer in Nederland kwamen wij terecht in een opvangkamp, eigenlijk zoals de mensen die nu vluchten uit hun land. Daarna hebben we nog in een pension gewoond met heel veel, voornamelijk oude mensen. Mijn moeder kreeg later een baan als onderwijzeres in Rutte, met een huis erbij. Ik ben nu heel dankbaar dat ik deels ben opgegroeid in Indonesië. Ik ben gefascineerd door hun manier van leven, de bereiding van het Indonesische eten, wat ze doen met de natuur en hoe gastvrij families daar met elkaar omgaan.’

 Hoe kijkt u terug op het koloniale leven in Indonesië?
‘We hadden bedienden, ‘de kokkie’ kookte voor ons, ‘de baboe Cuci’ deed de was. Voor de tuin hadden we een ‘kebon’, een tuinman. Het slechte van kolonialisme is als je gaat bepalen wat de mensen moeten verbouwen, zoals in het cultuurstelsel. Dat was alleen gericht op meer en meer geld verdienen.’

 

 

Erfgoeddrager: Aram

‘De bommen kwamen terecht op Tuindorp-Oostzaan’

John Geelof heeft het interview heel goed voorbereid. Hij sluit zijn computer aan op de televisie en laat Riyana, Casper, Aram en Yildau met behulp van een PowerPoint presentatie mooie plaatjes zien. Niet alleen beelden van de oorlog, maar ook van ervoor. Het wordt zo bijna een geschiedenisles. Meneer Geelof heeft jaren voor de klas gestaan en geniet van de kinderen en hun vragen.

 

Hoe was het in het begin van de oorlog?
‘Ik was 4 jaar toen de oorlog begon. Kort nadat de oorlog uitbrak, waren er overal Duitsers en de weken daarna werd er flink gebombardeerd. Ik maakte vijf bombardementen mee. Bij het derde bombardement ging het helemaal mis. De geallieerden vielen de scheepswerven aan die in Duitse handen waren, maar de bommen kwamen terecht op Tuindorp-Oostzaan. Meer dan tweehonderd mensen stierven en veel gezinnen werden hierdoor dakloos. Een man en vier kinderen logeerden daarom een paar dagen in ons huis.’

Was u bang als u Duitsers zag?
‘Soms voerden de Duitsers razzia’s uit. Dat kon een fietsenrazzia zijn, dan stalen ze fietsen. Maar het kon ook een mensenrazzia zijn, om mannen te zoeken tussen de 18 en 40 jaar die in Duitsland te werk konden worden gesteld. Ze gingen van huis naar huis. Er kwam bij ons een officier binnen met een zilveren plaat op zijn buik. Vader was aan het werk. De man bleek ook schoolmeester te zijn. Hij vertelde dat hij zijn vrouw en twee kinderen al heel lang niet had gezien. Na het gesprek zocht hij niet verder in het huis en vertrok. Er waren eigenlijk ook nog wel goede Duitsers.’

Kende u NSB-ers?
‘Mijn vader zat in het verzet, maar was ook schoolmeester in de Bentinckstraat in Oud-West. In het klaslokaal hing een afbeelding van koningin Wilhelmina. Mijn vader vertelde zijn leerlingen over de geschiedenis van Nederland. Dit mocht allemaal niet van de Duitsers. In zijn klas zat een meisje van wie de ouders lid waren van de NSB. Haar was gezegd goed op te letten of er op school anti-Duitse zaken werden besproken. Dat wat er gebeurde, vertelde ze aan haar ouders. Op een dag werd mijn vader door de Duitsers uit de klas gehaald en meegenomen. Naar de Euterpestraat in Amsterdam Zuid, waar het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst van de Duitsers zat. Hij dacht dat dit was omdat hij in het verzet zat. Hij deed alsof hij van niets wist. Mijn vader werd twee dagen lang verhoord, en niet op een vriendelijke manier hoor. Er werd met een revolver op zijn hand geslagen, hij brak een vinger en hij hield er een kogel in zijn been aan over. Toch vertelde hij niets. Op een dag stichtten verzetsmensen brand in het Bevolkingsregister zodat de Duitsers niet meer zouden weten waar de Joden woonden. In het hoofdkwartier brak paniek uit. “Raus! Raus!”, riepen de Duitsers. Vader zag de deur open staan en deed alsof er niets aan de hand was. Rustig liep hij naar buiten en hij liep door totdat hij thuis was. Urenlang met een grote omweg via de Oranjesluisen bij Schellingwoude. Hij durfde niet met de pont. Daarna is hij ondergedoken in Gelderland, in de Achterhoek. Zogenaamd omdat hij ernstige griep had en de dokter hem rust voorschreef.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892