Erfgoeddrager: Anouk

‘We waren echt bang voor die Grüne Polizei’

Tess, Anouk, Seger en Sebas worden, na een heel kort fietstochtje vanaf school, enthousiast ontvangen door Joke van der Vliet. De 99-jarige woont al 68 jaar in een huisje in de Eindhovense wijk Schuttersbos. Het staat er vol met boeken, vooral over vogels en planten. En prachtige schilderijtjes die ze zelf heeft gemaakt. Ze heeft drinken en koekjes geregeld en zit al snel klaar om uitgebreid te vertellen aan de leerlingen van De Talisman. En wat heeft ze veel te vertellen!

Wat is uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Mijn eerste herinnering heb ik aan een hele mooie Pinksterdag, 10 mei 1940; ik was 16 jaar. Wij woonden toen in de Strijpsestraat. We gingen gewoon lekker buiten wandelen. Verderop zagen we een soldaat met een uniform dat we niet kenden. Ik rende weer naar huis en vertelde aan mijn vader dat ik een vreemde soldaat was tegengekomen. ‘Ja meiske’, zei hij, ‘ik heb het net pas gehoord op de radio’. Wij hadden geen televisie, maar een klein radiootje. En zo hoorde mijn vader dat de Duitsers ons land hadden ingepalmd. Zomaar, hupsakee. Dat werd helemaal niet aangekondigd, ze kwamen ’s nachts ons bezetten. We dachten: wat zullen we nou hebben, krijgen we nou oorlog? Wij hielden niet van Duitsers, want sinds 1933 hadden ze daar een andere regering van mensen die wij niet moesten. Verkeerde mensen; die dachten verkeerd, die handelden verkeerd, dat waren de vijanden. Adolf Hitler, die aan de macht was, heeft toen de oorlog verklaard. Het hele leven van Duitsland gooide hij ondersteboven. Hij heeft Duitsland en Nederland en heel veel ander landen gewoon kapot gemaakt. In het begin was er nog wel van alles te krijgen, maar de winkels werden hoe langer hoe leger. Later kregen we bonnen om spullen te kopen. Maar er was heel weinig. Ze stalen onze winkels leeg. Maar in Brabant en Limburg hadden we het geluk dat er veel boeren waren in de omgeving en die hielpen ons met eten. Vooral op het laatst van de oorlog.’

Waarom moesten jullie op de uitkijk staan bij het hockeyen?
‘Om te kijken of die groene wagens van de Grüne Polizei niet langskwamen terwijl we hockeyden. Want daar waren we allemaal bang voor. Ze hadden ijzeren busjes, waar zes groene mannen in zaten die ook de Joden ophaalden. Of mensen die verdacht waren. Maar ook jonge jongens, om ze in te palmen voor de oorlog. Als jongen liep je altijd gevaar. Daarom stonden we op de uitkijk bij hockey. Wij maakten lootjes, zodat we om de beurt de wacht moesten houden. Als bijvoorbeeld Hans aan de beurt was, zeiden we: ‘Hans, jij kan niet mee hockeyen, jij moet vooraan in het café blijven, om op te letten’.

We waren echt bang voor die Grüne Polizei. Ze pakten gewoon mensen op om kleine dingen en die mensen kwamen niet meer terug. Ik denk nu wel eens: ik zou het zelf niet meer geloven, zo gek was het. Je snapt wel dat wij een hekel hadden aan de Duitsers. Het was zelfs zo dat we na de oorlog, als we op vakantie gingen naar Zwitserland, we dan omreden via Frankrijk zodat we niet door Duitsland hoefden. Zo haatten wij die Duitsers. Terwijl ze natuurlijk niet allemaal slecht waren.’

Hoe wist u welke mensen u kon vertrouwen?
‘Je werd heel erg voorzichtig met praten tegen anderen want je was heel bang dat die anderen zouden vertellen wat jij had gezegd, of dat je had gescholden op de Duitsers. En dan kon je straf krijgen of worden opgepakt.

Jullie hebben nu een vrije jeugd, maar dat heb ik niet gehad. Ik wist ook een adres van mensen die Joden op zolder hadden, maar ik was altijd bang dat ik per ongeluk iets zou vertellen. Mijn ouders zeiden ook altijd: denk erom dat je daar nooit over praat. Want die Joden waren echt niet zeker van hun leven. We zagen dat gevaar ook wel. We zorgden ook voor die mensen, met eten en zo.

We zaten in die tijd wel bij clubjes, bijvoorbeeld om te dansen, maar we hielden ons echt gedeisd. En dat heb ik altijd zo erg gevonden van mijn jeugd. Na de oorlog was het echt fijn dat ik van die last af was. Toen ik na de oorlog naar Engeland ging, ben ik pas gaan leven.’

Waarom ging u naar Engeland om te werken?
‘Ik kreeg na de bevrijding van Eindhoven een uitnodiging om in Engeland te gaan werken om kinderen te verzorgen. Nog steeds weet ik niet hoe dat precies gegaan is, maar ik heb wel drie-vier jaar in Engeland gewoond.

Ik zorgde er voor kinderen die uit de oorlog kwamen. Met een andere leidster zorgden we voor een groep kinderen in een vakantiepark, met allemaal vakantiehuisjes. Dat was echt leuk. En het leuke was, Engeland was echt een vrouwenland. Alles werd er door vrouwen gedaan want alle mannen, en jongens, moesten naar de oorlog. Dus de vrouwen bleven over. Die vrouwen zaten in gemeentes, in ziekenhuizen, ze reden trolleybussen, treinen en daar wen je aan. Het was gewoon een vrouwengemeenschap. Misschien was er daarom wel zo blij. Voor mijn ziel was dat heel geweldig, ik heb daar heel mijn leven op geteerd. Als je ooit iets ergs meemaakt, denk dan: het komt weer goed. Dan leef je veel makkelijker. Onthouden hoor!

Erfgoeddrager: Anouk

‘Mijn beslissing om hier te blijven in Nederland was zwaar voor mij’

Op de fiets door de regen gaan Puck, Anouk en Julie naar Nisa Verhoosel (71) uit Pakistan, die in Bergen een klein kledingzaakje heeft met allemaal mooie merken en duurzame kleding. Ze hebben bij haar thuis afgesproken en na wat zoeken komen ze terecht in een prachtig oostersingericht huis. De drie interviewers hebben er zin in en ze hebben ongelooflijk veel vragen.

Hoe woonde u in Pakistan?
‘Ik woonde in Pakistan in een heel groot huis, een soort van kasteel, samen met veertig familieleden. We waren erg rijk en hadden overal dienstmeisjes en bedienden voor. Dat was wel wennen toen ik hier kwam.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Om vrouwenrechten en vrouwen en ontwikkeling te studeren, omdat deze specialisatie in Pakistan niet werd aangeboden. Ik verbleef toen op een campus in een hostel maar had weinig contact met Nederlanders. Er waren wel studenten vanuit de hele wereld en dat was een hele rijke ervaring.’

U werd verliefd op een Nederlandse man, hoe was de ontmoeting tussen uw familie en uw man?
‘Mijn hele familie in Pakistan moest een huwelijk met Jos goedkeuren. In Holland hebben mensen soms het beeld van Pakistan en moslims dat vrouwen geen rechten hebben en misschien zelfs onderdrukt worden. En zoals Nederlanders met een bepaald idee naar Pakistan kijken, kijken mensen uit Pakistan met een bepaald beeld naar Nederland.

Huwelijken zouden in Nederland geen standhouden en na twee jaar stuklopen. Daarom was mijn familie het niet eens met mijn keuze voor een Nederlandse man, omdat ze bang waren dat een huwelijk met iemand uit het Westen geen stand zou houden. In onze cultuur wordt een scheiding niet geaccepteerd. Omdat mijn familie Jos niet accepteerde, ging ik terug naar Pakistan. Maar Jos besloot ook te komen. In het jaar dat hij er was leerde mijn familie hem kennen en waarderen en keurde ze een huwelijk met hem goed.’

Hoe was het om hier uiteindelijk definitief te wonen?
‘Ik wilde heel graag Nederlands leren. Maar omdat ik geen vluchteling was en het mijn eigen keuze was om hier te komen, was ik tweede prioriteitstudent Nederlands en kwam ik geen school binnen om Nederlands te leren. Het leven was moeilijk omdat ik de taal niet sprak en niemand kende, gelukkig was mijn schoonfamilie heel lief.

Het was ook niet mijn eerste keuze om in Nederland te gaan wonen. Mijn man wilde niet in Pakistan gaan wonen omdat het daar te warm was en hij de taal niet sprak. Maar ik wilde niet in Nederland wonen. Daarom kozen we voor Canada. In Canada woonde veel familie en vrienden van mij en het leven daar leek veel op de Nederlands leefstijl. Maar mijn man werd ziek, hij kreeg kanker, en de diagnose was dat hij nog drie maanden te leven zou hebben. Daarom besloot ik in Nederland te blijven.

Ik gaf mijn carrière op en begon een kledingzaakje. Kleding was een passie van mij, en iets wat ik goed kon combineren met de school van de kinderen en de ziekte van mijn man. Toen mijn man na 12 jaar genezen werd verklaard vroeg hij me of ik naar Canada wilde, maar dat hoefde van mij niet, ik had mijn familie heel erg gemist en zou hem datzelfde niet willen aandoen.’

Wat vindt u fijn aan Nederland en wat niet fijn?
‘Mijn beslissing om hier te blijven in Nederland was zwaar voor mij, ik voelde me vaak eenzaam en contact met Nederlandse mensen was niet makkelijk, nog steeds niet. Het fijnste aan Nederland vind ik de tolerantie en dat mensen geaccepteerd worden. Hier in Bergen hou ik van de natuur en het gevoel van veiligheid.’

Voelt u zich genegeerd?
‘Ik voelde me vaak genegeerd door Nederlandse mensen, alsof ze niet geïnteresseerd waren in wie ik was, in mijn cultuur. Mijn kinderen hebben dat ook zo ervaren en dat voelt heel verdrietig; zij zijn hier geboren. We hebben het er vaak over thuis, waarom dat zo is dat we genegeerd worden.

Ook ervaren we subtiele discriminatie. Er werd bijvoorbeeld vaak gezegd: je zult wel blij zijn dat je hier terecht bent gekomen. Of: als vluchteling heb je veel geluk gehad dat je in Nederland mocht blijven. Mensen denken vaak dat we gevlucht zijn en geen kennis van zake hebben, mensen labelen snel.’

 

Erfgoeddrager: Anouk

‘Opeens hoorde ik het fluitje van mijn vader!’

Bosschoolleerlingen Anouk, Matilda, Antonius, Felix en Jasmijn hebben hun vragen voor Mieke Reinders goed voorbereid. Ze hebben er zin in en zijn een beetje zenuwachtig. De negentigjarige heeft al vijf stoelen klaargezet en schenkt na binnenkomst limonade in wijnglazen in. Cheers! Ze heeft veel verhalen over de oorlog en vindt het fijn die met de kinderen te delen.

Hoe begon voor u de oorlog?
‘Op een dag keken we uit het raam, over het weiland, en zagen we hoe de laag overkomende Duitse vliegtuigen het vliegveld bombardeerden. Heel vreemd was dat.’

Wat deed u tijdens de oorlog? Speelde u buiten, had u speelgoed?
‘Ik deed aan handvaardigheid; ik maakte van papier een puntje, rolde dat op en maakte daar kralen van. Verder knikkerden we, we schaatsten en we speelden tussen het hoge riet bij de sloot tegenover ons huis. Soms vlogen er F1’s over, dat was dan best eng. Dan vluchtte ik snel een huis in. Een keer school ik in een winkel en viel er doordat de vliegtuigen zo laag overvlogen een ruit naar buiten. Doodeng, want ik stond aan de binnenkant van dat ruit.’

Kende u iemand die stiekem naar de radio luisterde of kende u mensen in het verzet?
‘Wij hadden zelf een radio thuis. Die stond op de grond, met een rok er overheen met een kleedje en met onze poes erop. Later verstopte mijn vader de radio onder een plank in de vloer, dat was veiliger. Hij haalde hem eruit als hij wilde luisteren. Wij waren er alleen zo benauwd over dat mijn vader uiteindelijk niet meer luisterde waar wij bij waren. Mijn vader deed aan verzetswerk. Hij had van zijn werk op het postkantoor een stempel meegenomen met daarop de Duitse adelaar. Daarmee kon hij paspoorten veranderen, vervalsen dus. Een Duitse collega waarschuwde dat hij alles weg moest halen: “Reinders als je wat in huis hebt, moet je zorgen dat het weg is, want ik heb geruchten gehoord dat ze komen controleren!” Mijn vader zorgde toen dat alles weg was. En inderdaad kwamen er mensen bij ons thuis controleren. Ze keken in de tuin, haalden de bak met kolen overhoop, maar ze konden niets vinden. Dat was heel eng. Mijn vader is later toch een keer opgepakt. Met de trein is hij toen naar Amsterdam gebracht. Hij is meerdere keren ondervraagd, maar hij vertelde niets.’

Hoe was dat voor jullie, dat hij niet meer thuis was?
‘Mijn moeder moest nu in haar eentje voor mij en mijn zus zorgen. Ze deed heel erg haar best, maar we hadden geen geld en geen eten en moesten maar afwachten totdat vader weer terugkwam. Ik vond het heel erg dat mijn moeder zo slecht voor ons kon zorgen. Soms lag er ineens een brood voor de deur. Daar waren we dan heel blij mee! De Duitse collega die mijn vader gewaarschuwd had, kwam soms langs om te kijken hoe het met ons was. Ze vroeg waarom mijn moeder niet naar Amsterdam ging om onze vader op te zoeken. Die vertelde dat ze daar geen geld voor had en dat ze ook geen Duits sprak. De collega zei toen dat ze mijn moeder mee zou nemen en zes weken later zijn ze samen naar Amsterdam gegaan. Die dag liep ik van school naar huis, waar niemand was. Ik ben toen naar het station gelopen en heb daar in de kou lang staan wachten op de trein waarmee ze terug zouden komen. Maar hoeveel treinen er ook aankwamen, mijn moeder stapte niet uit. Toen ik terug naar huis liep zag ik een bus die in brand stond en liep daarheen om me op te warmen. En wat hoorde ik daar? Het fluitje van mijn vader! Daar kwam hij aangelopen! Het was zijn collega gelukt om hem vrij te krijgen, omdat er geen enkel bewijs was dat hij iets verkeerds had gedaan. Vervolgens werd die collega opgepakt omdat ze mijn vader geholpen had. Mijn vader is toen heel boos geworden en heeft er weer voor gezorgd dat zij vrij kwam. Zij heeft mij toen als aandenken een ringetje gegeven; dat draag ik nog steeds! In de gevangenis kauwde mijn vader zes weken op een knoopje. Mijn dochter heeft daar een hangertje van gemaakt, met prikkeldraad en een vogeltje als symbool dat je gedachten altijd vrij zijn.’

Wat vond u het engste in de oorlog?
‘Het meest enge vond ik die keer dat ik melk ging halen en op die boerderij een deel was afgezet. Een jongeman zei: “Mijn vader en moeder zijn bang dat er wat gebeurt; kun je ze zeggen dat ik hier vastzit?” Dat heb ik toen gedaan en toen heeft de ondergrondse gezorgd dat hij naar huis kon. En heel eng vond ik ook die keer dat ik ging kijken bij een neergeschoten vliegtuig. Ik zag een overall met een schoen eraan in de bomen hangen. Ik vroeg me af waar de man zelf was gebleven.’

Erfgoeddrager: Anouk

‘Ik moest naar een ander kamp, zonder mijn broer’

Niki, Lowie, Anouk en Jefta van het Novalis College in Eindhoven spreken Anton Stephan (1933) die in Bandoeng is geboren. Meneer Stephan is tijdens de oorlog in veel kampen geweest. Het was een zware tijd voor hem. Later is hij naar Nederland gekomen.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Mijn vader was een officier bij de KNIL (Koninklijk Nederlands-Indisch Leger). Op tweede Kerstdag 1942 werd hij opgeroepen om Tarakan (een eiland bij Borneo) te beschermen vanwege de grote oliehaven. Helaas verloren ze de strijd en overleed hij toen ik 9 jaar oud was.’

Kunt u wat vertellen over uw tijd in de verschillende kampen?
‘Ik werd met mijn broer en moeder naar een vrouwenkamp in Semarang gebracht. Als er iets niet leuk was aan dat kamp, was het de vieze pap die je te eten kreeg. Na een tijdje werd ik met de andere jongens weggehaald en naar een jongenskamp gebracht. Als je daar ook maar een beetje eten vond, dacht je: ga ik het delen of niet? Later werd ik nog in een ander kamp geplaatst zonder mijn broer. Ik deed wat er van mij gevraagd werd om zo min mogelijk van de oorlog mee te krijgen. Toen ik werd vrijgelaten, pakte ik een trein, maar werd weer naar een ander kamp gebracht. Uiteindelijk vond ik mijn moeder en mijn broer weer terug.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Mijn moeder had een nieuwe relatie gekregen. Ik vond het een leuke man en zag hem eigenlijk meteen als vader. Mijn stiefvader wilde graag in Indonesië een plantage beginnen, maar we moesten het land uit, dus vlogen we naar Nederland. We verbleven in een pension in Gelderland. Ik moest naar school, maar had in Indië slecht les gehad waardoor ik bij veel jongere kinderen in de klas kwam te zitten. Mijn stiefvader vond dat ik naar de middelbare school moest, en door zelfstudie is dat me ook gelukt. In 1948, toen ik 15 jaar was, verhuisde ik met mijn moeder en stiefvader naar Suriname. Toen we daar aankwamen vond ik het er erg armoedig uitzien. De huisjes van de slaven stonden er nog, ik vond dat erg lastig om te zien.’

Hoe gaat het nu met u?
‘Ik ben uiteindelijk naar Nederland gegaan om te studeren in Delft. Het was een opluchting toen alles voorbij was… Het gaat nu goed met me, ik woon in Eindhoven met mijn vrouw. Ik geef graag gastlessen op scholen om mensen mijn verhaal te vertellen.’

De leerlingen van het Novalis College in Eindhoven hebben de teksten geschreven en de foto’s gemaakt.

Erfgoeddrager: Anouk

‘’Wij zijn hier veilig’’

De moeder van mevrouw Kroese was Duits en overleed net voor de oorlog aan bronchitis. Vanwege haar moeders afkomst kreeg de vader van mevrouw Kroese dubbele bonnen voor hemzelf en zijn drie dochters. Hij deelde die bonnen met de buren, dat bleek uiteindelijk de redding van het gezin te zijn. Haar vader heeft er steeds voor gezorgd dat mevrouw Kroese en haar zussen de oorlog zonder al te veel zorgen zijn doorgekomen.

Hoe herinnert u zich oorlog?
“Het was een spannende tijd. Als er ’s nachts een boom was omgezaagd, sprokkelden mijn zusjes en ik snel de overgebleven takjes, voor brandhout. Ik stond als jongste op de uitkijk, de zenuwen gierden door mijn lijf. Ik herinner me echte armoede, alles was op de bon. Ik zag eens een man het schors van een boom eten, zo’n honger had hij. Ik weet ook nog dat er op de hoek van de Ceintuurbaan een NSB’er woonde. Als mijn zusje en ik erlangs liepen, zongen we met gevaar voor eigen leven: ‘Op de hoek van de straat staat een NSB’er. Het is geen man, het is geen vrouw, maar een Farizeeër.”

Heeft u ook plezierige herinneringen aan de oorlog?
“Als ik aan mijn vader denk, heb ik mooie herinneringen. Ik was 9 toen mijn moeder stierf. Mijn vader zorgde daarna voor mij en mijn twee zusjes, hij deed het huishouden en had een schoenmakerij. De Duitsers vorderden alles, ook huiden, maar mijn vader had leer in de tuin verstopt en kon zo schoenen blijven maken. Hij heeft de oorlog ver van ons afgehouden. Het was een spannende tijd, maar hij zorgde ervoor dat ik geen angst had. Op de Beethovenstraat waren bijvoorbeeld Duitse soldaten ingekwartierd, de Engelsen wilden die plekken bombarderen. Wij woonden daar zo dichtbij dat de granaatscherven bij ons door de ramen zouden kunnen vliegen. Dus toen het luchtalarm ging, riep vader ons naar binnen, de gang in. Daar zaten we met zijn vieren, hopend dat we niet geraakt zouden worden. Mijn vader bleef herhalen: ‘we zitten hier veilig, op dit huis komt geen bom. Op dit huis komt geen bom.’ En het hielp. We waren niet bang.”

Hoe was het om half Duits te zijn tijdens de oorlog?
“Het is goed dat mijn moeder de oorlog niet heeft meegemaakt, dat zou moeilijk geweest zijn voor haar als Duitse. Mijn vader kreeg dankzij haar wel dubbele bonnen, maar hij heeft er niet van geprofiteerd. Hij gaf veel weg aan buren. Na de oorlog kwamen er mannen aan de deur, die ons wilden wegvoeren. Mijn vader zei: ‘die meisjes horen bij mij en blijven hier. Ga maar navraag doen bij de buren.’ De buren vertelden toen dat mijn vader tijdens de oorlog zo royaal was geweest met voedsel uitdelen. Kinderen van zo’n goede man konden niet weggevoerd worden, dat zagen die mannen toen wel in.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892