Erfgoeddrager: Amina

‘Van treinstoelenstof maakte ze een broekje’

Gerrit Bijleveld was zeven jaar oud toen de oorlog begon. Hij woonde in Amsterdam, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog het leven steeds zwaarder werd. Samen met zijn ouders en vijf broers en zussen is hij toen naar Driebergen verhuisd, in de hoop dat het daar beter was. Dat bleek niet zo te zijn.

Waarom was uw vader ondergedoken?
‘Mijn vader is ondergedoken omdat hij een dwangbevel had gekregen om te werken in Duitsland en dat weigerde hij. Hij is ondergedoken op een klein bootje aan de Utrechtse Vecht. Daar heeft hij ongeveer anderhalf jaar gewoond. We wisten wel waar mijn vader was. Mijn moeder bracht hem stiekem eten. Dat deed ze op verschillende tijden, en ze nam ook verschillende routes. Zij en ook wij moesten altijd heel voorzichtig doen, omdat in onze straat NSB’ers woonden.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
’Heel zwaar. We moesten vaak zonder eten naar bed en dat was niet leuk. Ik weet nog dat we aardappelschillen aten. En suikerbieten en bloembollen, oh wat was dat vies. Bij de gaarkeuken kregen we een schep bouillon. Een schep per gezinslid. We hadden elke dag honger. Soms nam mijn moeder ons mee langs de boeren voor eten. Dan kregen we af en toe bij een boer een boterham. Dat was lekker!’

Wat was het ergste dat u tijdens de oorlog heeft meegemaakt?
‘Dat mijn vriendje overleed. We woonden toen nog met het hele gezin in Amsterdam. Ik was zeven, mijn vriendje een jaar of tien. We speelden buiten. Er was een dunne draad, die bij de tram hoorde. We wisten niet dat er elektra op zat. De draad viel op mijn vriendje en hij was op slag dood. Ik rende naar Duitse soldaten die aan de overkant stonden. Ze liepen met me mee, onderzochten mijn vriendje en toen tilden ze hem naar huis.’

Wat is voor u een mooie herinnering in de oorlog?
‘We waren in de oorlog heel arm en ik droeg de oude kleren van mijn broers. Mijn moeder was naaister en op een dag kwam ze thuis met een lapje stof en naaide daarvan een broekje voor mij. Ik vond dat broekje zo mooi! Wat bleek, ze had dat stukje stof van treinstoelen geknipt en daarvan heeft zij voor mij speciaal dat broekje gemaakt.’

Erfgoeddrager: Amina

‘Ze hadden het gemunt op mensen zoals ik’

Abe, Rutger, Amina, Jonne en Maisa van de middelbare school ALASCA in Amsterdam hadden, zoals ze het zelf omschrijven, de eer gekregen om Carl Hagenaar te mogen interviewen over zijn koloniale verleden. Zij spraken met hem vanwege corona digitaal. Carl Hagenaar is geboren in 1939 in Batavia, Indonesië. Daar maakte hij als kleine jongen de oorlog en daarna ook nog eens de Bersiap mee. Omdat het er niet meer veilig was, kwam hij op 12-jarige leeftijd naar Nederland.

Hoe was uw jeugd?
‘Ik ben net voor de Tweede Wereldoorlog geboren in Batavia. Ik vond het er geweldig. Ik groeide op met mijn oma, omdat mijn ouders in de oorlog gevangen waren genomen door de Japanners. Na de oorlog kwamen ze weer vrij. Mijn vader werkte bij een oliemaatschappij en we woonden op een compound, dat is een soort oliedorpje. Ik kon daar veel sporten, je had er bioscopen, scholen, alles was er. Er werd van alles geïmporteerd. Nederlandse leerkrachten, maar ook harinkjes en andere Nederlands lekkernijen. Ik vond dat ik daar een goddelijk leven leidde. Ik zat op een school van de oliemaatschappij. Ik kreeg er les van meneer Fortuyn en mevrouw Poel. Tijdens zangles leerde ik Nederlandse liedjes. Het was een fantastische tijd. Daarna ging ik naar de HBS in Palembang, de hoofdstad van de provincie Zuid-Sumatra. Dan moest ik eerst met de pont van de maatschappij naar de overkant van de rivier en daarna nog veertig kilometer met de bus. Op die school waren ook allemaal Nederlandse docenten. Toen besloot de president van Indonesië om alle Nederlanders uit Indonesië te sturen. Mijn ouders stuurden mij naar Nederland naar school. Ik ging bij mijn tante in Haarlem wonen.’

Heeft u nare herinneringen aan de oorlog?
Eén van mijn meest traumatiserende herinneringen is die aan de honden van mijn oma. Haar drie honden zijn op een gruwelijke manier om het leven gekomen. Ze werden door de pemuda’s, de jonge Indonesische vrijheidsstrijders, gestolen en gemarteld. Hun hoofden werden er afgehakt, hun achterlichaam werd afgehakt en ze werden over het grindpad gesleept en over de schutting gegooid. Het beeld dat mijn oma nog de grindsteentjes uit de hond probeerde te halen zal ik nooit meer uit mijn hoofd krijgen. De pemuda’s wilden duidelijk maken dat ze de baas waren en dat deden ze door middel van geweld. Ze braken mijn oma’s huis binnen en zetten ons op straat. We werden aan ons lot overgelaten. Die traumatische ervaringen uit Indië vergeet ik niet snel meer. Er was ontzettend veel geweld en dat kwam van beide kanten. Ook de Nederlanders hebben in Indië behoorlijk huisgehouden. Zo zijn een keer uit wraak alle kinderen en vrouwen door Nederlandse militairen op het plein verzameld. Hun huizen werden in brand gestoken en de Nederlanders namen de hanen mee. Dat klinkt misschien wat vreemd, maar hanen waren een kostbaar begrip voor de Balinezen, omdat je met hanengevechten geld kon verdienen. De Nederlanders gooiden ook granaten in een soort grachten die rondom Balinese tempels lagen. Dat was heilige grond voor de Balinezen.’

Hoe was het om naar Nederland te gaan?
‘Ik ben erg blij dat ik naar Nederland ben gegaan, want Indonesië was een gewelddadig land. Er werd geplunderd, er werd gedreigd en er werd veel gedood. Ze hadden het vooral voorzien op de gemengde mensen, zoals ik. De Indo’s werden we genoemd. Mensen die met de Nederlanders hulden, vonden ze bastaards en die moesten absoluut vermoord worden. Dus dat was sowieso een bedreigende toestand. Hier in Nederland heb ik een ontzettend mooi en goed leven gekregen. Ik heb een mooi gezin, ik ben 54 jaar getrouwd en we zijn allemaal gezond en gelukkig. Om mijn donkere huidskleur ben ik nooit gediscrimineerd. Maar dan ook echt nooit! Gelukkig maar.’

  

Erfgoeddrager: Amina

Ik kon gelukkig gewoon buitenspelen

Na eerst nog even langs het huis te hebben gelopen waar Lenie Ekelschot woonde tijdens de oorlog, komen Amina, Basma en Hafsa van basisschool de Meidoorn aan bij Lenie’s huis in Osdorp. Het ijs wordt gebroken met alles wat er te zien is daar; schilderijen, familiefoto’s en vooral veel ingelijst borduurwerk. De start van een gezellige ochtend die verder vooral gaat over de oorlog.

Heeft u in een kamp gezeten?
‘Nee, ik heb niet in een kamp gezeten en ben niet Joods. Maar in de laatste maanden van de oorlog, toen ik een jaar of negen was, moest ik wel alleen bij vreemde mensen wonen, in Coevorden, omdat er in Amsterdam niet genoeg te eten was. Om er te komen, vanaf het Centraal Station, zat ik een week op een schuit. Onderweg maakte ik ook nog een bombardement mee en werd ik met de andere kinderen verder gebracht door een Duitse vrachtauto. In Friesland kregen we goed te eten. De man van het gezin werkte bij de melkfabriek.’

Wat vond u de ergste dag uit de oorlog?
‘Dat weet ik niet meer. Als je praat over de oorlog komt er veel weer boven, maar je vergeet gelukkig ook een heleboel. Mijn man, die ik heb leren kennen op de dansschool, woonde in Amsterdam-Oost en hij heeft veel ergere dingen meegemaakt dan ik. Hij heeft veel Joden opgepakt zien worden. Op de Ringdijk sprong iemand in het water om te ontsnappen. Mijn man deed als 10-jarige al verzetswerk. Veel mensen van het verzet werden doodgeschoten. Zo ook zijn neef, die werd gefusilleerd in de duinen in Bloemendaal.’

Kon u tijdens de oorlog buiten spelen?
‘Ja hoor! Er waren geen auto’s! Wel trams, bijna net zoveel zelfs als nu, maar ze hadden geen deuren zoals nu, dus je kon er gewoon op springen. En de tram kostte maar 5 cent, net als het zwembad. Na 1945 was dat ineens 10 cent, maar dat hadden wij niet meegekregen van onze ouders, dus hebben we geprobeerd de rest van het geld bij elkaar te bedelen, maar dat was heel moeilijk, want 5 cent was toen best veel geld. Verder speelden we ook oorlogje. Met een houten pinkje, dat is een blokje, dat door onze vaders werd gemaakt. Daar moest je dan tegenaan slaan richting een put en elke put was een ander land. Zo ging je dan landje veroveren.’

Wat herinnert u zich van de bevrijding?
‘Dat was leuk! We kregen chocola en ik kreeg ook een sigaretje van een Canadese soldaat. Daar ben ik zo ziek van geworden dat ik daarna nooit meer gerookt heb! Snoep houd ik sinds de oorlog ook niet meer zo van. Dat kregen we in de oorlog heel weinig. Alleen bij hele bijzondere gebeurtenissen, zoals de geboorte van Prinses Irene.’

 

 

Erfgoeddrager: Amina

‘Ik kreeg een sigaretje van een Canadese soldaat’

Na eerst nog even langs het huis te hebben gelopen waar Lenie Ekelschot (1935) woonde tijdens de oorlog, komen Amina, Basma en Hafsa van basisschool de Meidoorn aan bij Lenie’s huis in Osdorp. Het ijs wordt gebroken met alles wat er te zien is daar; schilderijen, familiefoto’s en vooral veel ingelijst borduurwerk. De start van een gezellige ochtend die verder vooral gaat over de oorlog.

Heeft u in een kamp gezeten?
‘Nee, ik heb niet in een kamp gezeten en ben niet joods. Maar in de laatste maanden van de oorlog, toen ik een jaar of negen was, moest ik wel alleen bij vreemde mensen wonen, in Coevorden, omdat er in Amsterdam niet genoeg te eten was. Om er te komen, vanaf het Centraal Station, zat ik een week op een schuit. Onderweg maakte ik ook nog een bombardement mee en werd ik met de andere kinderen verder gebracht door een Duitse vrachtauto. In Friesland kregen we goed te eten. De man van het gezin werkte bij de melkfabriek.’

Wat vond u de ergste dag uit de oorlog?
‘Dat weet ik niet meer. Als je praat over de oorlog komt er veel weer boven, maar je vergeet gelukkig ook een heleboel.
Mijn man, die ik heb leren kennen op de dansschool, woonde in Amsterdam-Oost en hij heeft veel ergere dingen meegemaakt dan ik. Hij heeft veel joden opgepakt zien worden. Op de Ringdijk sprong iemand in het water om te ontsnappen. Haar man deed als tienjarige al verzetswerk. Veel mensen van het verzet werden doodgeschoten. Zo ook zijn neef, die werd gefusilleerd in de duinen in Bloemendaal.’

Kon u tijdens de oorlog buiten spelen?
‘Ja hoor! Er waren geen auto’s. Wel trams, bijna net zoveel zelfs als nu, maar ze hadden geen deuren zoals nu, dus je kon er gewoon op springen. En de tram kostte maar 5 cent, net als het zwembad. Na 1945 was dat ineens 10 cent, maar dat hadden wij niet meegekregen van onze ouders, dus hebben we geprobeerd de rest van het geld bij elkaar te bedelen, maar dat was heel moeilijk, want 5 cent was toen best veel geld. Verder speelden we ook oorlogje. Met een houten pinkje, dat is een blokje, dat door onze vaders werd gemaakt. Daar moest je dan tegenaan slaan richting een put en elke put was een ander land. Zo ging je dan landje veroveren.’

Wat herinnert u zich van de Bevrijding?
‘Dat was leuk! We kregen chocola en ik kreeg ook een sigaretje van een Canadese soldaat. Daar ben ik zo ziek van geworden dat ik daarna nooit meer gerookt heb! Snoep houd ik sinds de oorlog ook niet meer zo van. Dat kregen we in de oorlog heel weinig. Alleen bij hele bijzondere gebeurtenissen, zoals de geboorte van Prinses Irene.’

  

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892