Erfgoeddrager: Aiden

‘Op dat moment besefte ik dat Jans vader in het verzet zat’

Aiden, Jazzlynn, Yalissa en Mette zijn op weg naar Jan Boerman. Hij heeft eerder al verteld in de klas en aan de hand van die verhalen gaan de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar vragen stellen. Ze weten nog heel veel van wat hij heeft verteld. Meneer Boerman woont op een mooie plek met uitzicht over het kanaal en de weilanden. Hij heeft veel zin in het interview en vertelt graag zijn verhaal.

Had u schoolvrienden tijdens de oorlog?
‘Ja, Ely en Jan: Ely was Joods en Jans vader had een winkel en zat in het verzet. Ely was lang mijn beste vriend maar omdat hij Joods was werd hij op een dag naar een kamp in Amersfoort gestuurd. Dat was heel raar, een vriendje waar je altijd mee speelde op school was er ineens niet meer, verdwenen. Later hoorde ik dat hij vergast is.

Toen iedereen verdeeld werd over andere scholen omdat de Duitse soldaten onze school bezetten, ontmoette ik Jan. Jans vader gaf mij bijles. Hij had een ruilhandel en sigarenwinkel waar ook veel Duitse soldaten kwamen. Vaak, als hij goede zaken had gedaan stopte hij wat extra eten in mijn tas. Op een dag, toen ik aan tafel zat met mijn huiswerk in hun huis, zag ik door de schuifdeuren Duitse soldaten de winkel binnenkomen met veel geschreeuw. Voordat ik het wist pakte Jans vader mijn huiswerk in, deed een pak in mijn tas, gaf me een klap voor mijn kop, riep: ’Zorg dat je huiswerk af is volgende keer!’ en schopte me de deur uit.

Ik ging naar huis en vertelde het aan mijn moeder die er niets van begreep. Maar toen ik mijn huiswerk uit mijn tas haalde, zat er in plaats van extra eten een groot pak flyers in mijn tas. Op dat moment besefte ik dat Jans vader in het verzet zat. Mijn ouders zouden het te gevaarlijk vinden en de flyers in de vuilnisbak hebben gegooid, daarom vertelde ik het hen niet. Ik wilde Jans ouders helpen omdat ze altijd zo aardig waren voor mij. Daarom verstopte ik de flyers in ons witte hok. De volgende dag na school stond Jans vader me op te wachten en vroeg: ‘ Waar is dat pakje?’ Toen heb ik het weer aan hem gegeven, maar ik mocht er met niemand over praten. Dat was veel te gevaarlijk.’

Was u bang?
‘Als kind kende ik geen angst, het was spannend om avonturen te beleven. We stalen ook van alles om maar aan eten en brandhout te komen voor de strenge winter. Mijn moeder vond het fijn als ik met een gestolen brood thuiskwam.’

Was het moeilijk om aan eten te komen?
‘Heel moeilijk, daarom stalen we broden en melk van de wagens van de Duitsers en vond mijn moeder dat niet erg.

Mijn moeder was in de strenge Hongerwinter van 1944 hoogzwanger en we hadden bijna geen eten en drinken. Mijn moeder deed daarom haar trouwringen af en gaf ze aan mijn broer en mij om te ruilen voor eten, drinken en olie. Toen we bij de boeren kwamen, zeiden de boer en boerin: ‘Waar zijn jullie ouders? En we vertelden dat onze vader was opgepakt en dat mijn moeder hoogzwanger was en eten en warme nodig had. ‘Hebben jullie al gegeten?’, vroegen ze, ‘kom maar binnen.’ We kregen eten, bonen en een flesje dieselolie en we gaven de trouwringen aan de boer en de boerin, maar die wilden ze niet hebben. Thuis vulden we het olielampje met de olie en om 05.00 uur die ochtend werd mijn broertje geboren bij dat olielampje.’

Waarom is uw vader opgepakt?
‘Mijn vader is inderdaad opgepakt. Dat was heel heftig. Hij zou sabotage hebben gepleegd, maar daar wisten wij niets van. Later bleek dat hij en zijn collega s tijdens een autorit zijn aangehouden en dat een van zijn medereizigers een pamflet uit het verzet bij zich had gehad. Daarom werden ze opgepakt. Een paar dagen later stopte er voor ons huis een vrachtwagen waar een pakket uit werd getrapt. We renden naar buiten en daar lag mijn vader in een witte lange onderbroek onder het bloed van de zweepslagen die hij had gehad. We brachten hem naar boven om hem uit kleden en te wassen. Dat was voor mij een hele confrontatie.’

Erfgoeddrager: Aiden

‘Ik likte stiekem mijn bord af toen zij aan het bidden waren’

Celine, Demi en Aiden zitten al klaar in de koffiekamer van school als Tonny Biesterveld (1936) arriveert. Ze zijn heel serieus en een beetje onder de indruk, maar het moment dat mevrouw Biesterveld binnenkomt zijn ze meteen gerustgesteld. Ze heeft een mooie boodschap voor de leerlingen van basisschool De Rivieren in Amsterdam-Oost: ‘Be happy met jezelf, iedereen mag erbij horen’.

Wat gebeurde er tijdens de Hongerwinter?
We hadden nog maar een half brood met het hele gezin per week en wat suikerbieten en tulpenbollen. Toen namen mijn ouders een bijzonder besluit. Ze besloten dat wij kinderen de stad uit gingen. Samen met 300 kinderen gingen we vanaf de De Ruijterkade met een boot naar een dorpje in Drenthe. Ik was met mijn drie broertjes op de boot. Drie dagenlang moesten we varen. In de boot waren drie grote ruimtes en in elke ruimte waren honderd kinderen, er was geen toilet – alleen emmers en iedereen kon je zien als je daarop ging. Op de grond lag stro en daar zaten we op. Er waren niet veel begeleiders en we moesten dus heel lang stil zitten. De begeleiders hadden wel een liedje dat ze met ons zongen, dat liedje ken ik nog steeds.

7 koetjes, 7 koetjes, 7 koetjes en een hond
7 koetjes, 7 koetjes
En de een was blond
En de twee was rond
En de derde had geen haar meer op zijn k

We zijn een keer gestopt en toen mochten we even uit de boot. Toen kregen we onze eerste echte maaltijd, hutspot. Je mocht niet te veel eten want dat was je maag niet meer gewend. Dan werd je er ziek van. Er is ook op de boot geschoten, en dat kon eigenlijk niet want we hadden een vlag. Onderweg zijn er ook kinderen overleden door de honger. We stopten in Assen en sliepen daar in een soort restaurant op stro. De namen van de kinderen werden afgeroepen: mijn broertjes gingen naar Angstwedde en ik ging met een ander meisje met een paard en kar naar het dorp Peizermade. Ik kwam terecht bij een gezin: een man en een vrouw die ongeveer 25 jaar oud waren.’

Hoe was het bij dat gezin?
“Het was heel anders dan bij ons thuis. Wij waren niet kerkelijk, wij waren een rood gezin. Die mensen waren wel kerkelijk. Ze waren gereformeerd. Toen ik er net kwam had ik nog heel erge honger, maar ik mocht nog niet veel eten om niet ziek van dat eten te worden. De pleegouders wisten dat. Maar toen zij met hun ogen dicht aan het bidden waren likte ik stiekem mijn bord af. Ik ging in het dorp naar de gereformeerde school, waar je bijbelversjes uit je hoofd moest leren. Op zondag gingen we twee keer naar de kerk en ook naar de zondagschool (dat is een klasje voor kinderen in de kerk). Ik kende wel een kerk door mijn grootmoeder in Amsterdam. Met haar ging ik wel eens naar haar kerk, dat was een soort clubhuis, heel gezellig. Ze had ook een Bijbeltje. Soms gingen we naar de ouders van het gezin die een grote boerderij hadden met koeien en graanvelden. Na de oorlog heb ik ze nooit meer gezien, maar ik ben ze zielsdankbaar.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Ik was toen 9 jaar. Door het Drentse dorp reden tanks met Canadezen en Polen erop. En ze hadden chocola bij zich, die deelden ze uit. Mijn moeder kwam vrij snel daarna helemaal op de fiets uit Amsterdam. Eerst haalde ze mijn broertjes op en toen kwam ze mij ophalen. De dag dat ze kwam liep ik van school naar huis en ik zag dat de mensen in het dorp op een bepaalde manier naar mij keken. Ik voelde dat er iets was. Toen ik thuiskwam, keek mijn pleegmoeder ook vreemd: en toen zat daar opeens mijn moeder. In Amsterdam was er op het Afrikanerplein een groot feest. En in de Danie Theronstraat, waar wij woonden, hadden ze de huizen tot de eerste verdieping rood-wit-blauw geverfd. Dat heeft er nog jaren gezeten.’

Erfgoeddrager: Aiden

‘Dat varken hebben we ‘s nachts geslacht’

Mihailo, Arnisa, Aiden en Gielliana lopen met z’n vieren vanuit hun school, ’t Karregat in Eindhoven, naar buurthuis ’t Oude Raadhuis. Ze gaan er de 95-jarige Piet Verheijden interviewen. Een beetje spannend vinden ze het wel, maar ze zijn goed voorbereid. Ze worden vriendelijk ontvangen door meneer Verheijden, die al op ze zit te wachten onder het genot van een kopje koffie.

Waar woonde u in de oorlog?
‘We woonden in een boerderij in Nuenen aan de Eindhovense weg. Ik woonde er met mijn ouders, twee zussen en mijn broer en we hadden het daar fijn. Tijdens de oorlog hadden we ook een avondklok, net als nu, maar er was wel een verschil want toen kon je neergeschoten worden als je betrapt werd buiten. We moesten als het donker werd ook alle ramen verduisteren. Er mocht geen streepje licht naar buiten vallen van de Duitsers, omdat ze bang waren dat de Engelsen dat konden zien vanuit de lucht. Die zouden dan weten waar de Duitsers waren en waar ze de bommen moesten gooien.’

Had u genoeg te eten tijdens de oorlog?
‘We hadden geen last van de Hongerwinter want we hadden een groot ‘hof’, een soort moestuin, en we hadden clandestien een varken, dat we ‘s nachts hebben geslacht. We hadden alleen geen koelkast of vriezer om het vlees te bewaren. Dat bewaarden we in onze kelder, in een houten kuip in de pekel. Rogge haalde ik samen met mijn vader bij een boer in de buurt. De rogge brachten we dan naar een molenaar die het voor ons in de molen maalde tot meel. Daar bakte mijn moeder brood van. De molen bestaat nog steeds: de Opwettense Watermolen in Nuenen. Omdat er veel mensen om ons heen geen werk hadden en daarom ook niet veel geld, deelde mijn moeder ook veel uit. Zo hielpen we elkaar in de oorlog.’

Was u bang om te worden gecontroleerd door de politie?
‘Nou en of! Samen met mijn vader ging ik op de fiets rogge halen bij de boer. Omdat dit eigenlijk niet mocht, moest het stiekem gebeuren. Daarom konden mijn vader en ik pas gaan als het donker was. Dit was wel lastig fietsen want tijdens de oorlog mochten er geen lichten aan in de huizen of op straat zodat er vanuit de lucht niets te zien was. Dus het was echt pikkedonker. We moesten ook zorgen dat we voor de avondklok weer thuis waren. Op een keer hadden mijn vader en ik net rogge gehaald en ik fietste wat verder vooruit met de zak rogge achterop mijn fiets. Ik werd toen aangehouden door een politieagent. Ik was heel erg bang maar gelukkig bleek het een ‘goeie’ te zijn en ik met de rogge doorfietsen. Mijn vader had het gezien en hij had snel zijn zak rogge in de sloot gegooid. Die is hij de volgende dag gaan halen en gelukkig lag-ie er nog.’

Hoe beleefde u de oorlog?
‘Tja, voor een jongen zoals ik, van 14 jaar, was er niet veel te doen. Hetzelfde als nu eigenlijk met de corona: er mocht niets. Het spannendste wat ik heb meegemaakt gebeurde op 18 september 1944. Dat herinner ik me nog goed. Die dag kwam er een Engelse soldaat op een motor langsgereden en werd er geroepen dat we bevrijd waren. We waren heel blij. Maar er kwamen toch nog Duitse tanks onze kant op rijden. Mijn vader heeft me toen weggestuurd omdat hij bang was dat de Duitsers jongens zouden meenemen. Ik ben op de fiets naar een vriend gefietst. Onderweg kwamen ineens oranje ballonnen naar beneden. Ik herinner me nog dat iedereen begon te zingen ‘Oranje boven…’. Plotseling lag ik ineens in een tuin. Ik was van mijn fiets geblazen door een bom. Die ballonnen bleken een soort lichtkogels te zijn die bepaalden waar de bommen terecht moesten komen. Toen alles weer rustig leek ben ik snel naar mijn vriend gegaan. Een paar dagen later ben ik weer teruggekeerd naar huis. Vlakbij mijn huis zag ik een tank in de wei staan en lagen er twee dode soldaten langs de weg. Ons huis bleek geplunderd en er waren Engelse soldaten. Mijn familie was er niet. Zij waren gevlucht naar een tante op Eeneind. Gelukkig wist de overbuurman mij te vertellen waar ze waren.’

Erfgoeddrager: Aiden

‘De Duitsers kwamen zingend aan, ze vochten niet’

Aiden, Rebecca, Gera van de Michaelschool vinden het spannend om mevrouw Theissens te interviewen, bang dat het ongemakkelijk zal worden. Gelukkig is mevrouw Theissens erg spraakzaam en stelt ze de kinderen gerust. ‘Doe maar net alsof ik een tante van je ben, hè.’

Hoe oud was u in de oorlog?
‘Ik was een jaar of 10 en toen mijn vader zei: ‘Nou is het met ons gebeurd, want het is oorlog. De Duitsers komen al aan’. Daar hadden ze het al steeds over gehad op de radio. Ze kwamen binnen op de Groningerstraatweg, de Voorstreek en bij ons. Ze zongen allemaal liedjes die ik niet begreep. Ze kwamen zingend aan, ze vochten niet. Dus wij dachten dat het best meeviel. Veel mensen waren wel bang. Op een nacht deed mijn moeder in de slaapkamer de gordijntjes dicht toen er een vliegtuig heel laag over ons dak vloog. ‘Dat is een Duitser’, zei mijn moeder ‘nu hebben we echt oorlog’. Het vliegtuig was beschoten en kwam neer in de velden. De piloot is verongelukt. Mijn broer is later op die plek gaan kijken. Na die eerste tijd werd het leven allemaal wat gewoner. Er waren regels waar je je aan moest houden, dat wel.’

Hoe ging het met uw familie?
‘We woonden in de Balistraat. In onze straat was ook de gaarkeuken waar we eten haalden. Dat kon natuurlijk niet in pannetjes, dus het moest in emmers. We waren met drie zusjes, een klein broertje en een grote broer. Vijf kinderen. En mijn hele kleine broertje is nog in ‘43 geboren. Ik zat op een katholieke meisjesschool met zusters die goed Duits spraken. Ik heb weleens gedacht dat ze heulden met de Duitsers. Je deed wat het beste voor je was in die tijd. Als je ruzie met de Duitsers had, waren het kwaaie kerels, maar als je gewoon met ze praatte dan waren ze heel vriendelijk. Mijn vader was timmerman. Door de oorlog lag het bedrijf waar hij werkte stil. Hij moest op het vliegveld werken, en ze hadden hem gezegd dat hij een schep moest meenemen. ‘Dat laatste doe ik niet’, zei hij en hij zette alleen zijn timmerkistje op zijn schouder en is daar heen gefietst. Ze stuurden hem weer terug en hij werd daarna met een grote zwarte wagen opgehaald. Opnieuw nam hij weer alleen zijn timmerkistje mee. Wij waren intussen bang dat hij zou worden opgepakt omdat hij zo dwars was, maar daar bleek dat ze juist een timmerman goed konden gebruiken.’

Wat was uw positie in de oorlog?
‘Ik was gewoon een schoolmeisje. Aan opgroeiende kinderen werd ook niet alles verteld. Er waren ook meisjes die iets met een Duitser kregen. Mijn moeder zei altijd: ‘Mond houden en nergens mee bemoeien’. Die meisjes hebben later nog heel wat over zich heen gekregen omdat ze met foute mannen gingen. Ik ben weleens bij een hoge Duitser geweest waar ik een kostuum van de kleermaker moest brengen. Ik dacht dat het hele nare mensen waren, die Duitsers. De deur werd wijd voor me opengedaan en de man zei: ‘Komt u binnen, Fraulein’. Ook de kolonel deed heel netjes en boog voor mij. Ze waren heel vriendelijk en beleefd. Het waren ook gewone mensen als je niet tegen ze in ging. Je voegde je naar ze en deed wat het beste voor je was in die tijd.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892