Erfgoeddrager: Agnes

‘Heel hard snikken toen ik mijn moeder weer zag.’

Wij interviewden Toos Kuit. Zij woonde aan de Willem Beukerstraat op nummer 35. Toos Kuit had vier zussen en bracht de hongerwinter door bij een familie in Bovenkarspel.

Wanneer kwam u erachter dat het oorlog was?
“Ik weet het nog goed, er was een blauwe lucht, er vlogen vliegtuigen over. Begin mei was het. Iemand zei tegen me: ‘Het is oorlog, het is oorlog!’
Maar wat weet je als kind van 7 wat oorlog is? Langzaam werd het werkelijkheid.”

Wat merkte u van de bezetting?
“Er was een weiland aan het eind van de straat, waar nu de scouting zit. Daar was het verenigingshuis van de Jeugdstorm, de kinderafdeling van de NSB. Iedere zaterdag moesten ze daar bij elkaar komen. Op zaterdagavond marcheerden ze met uniformen door de straten. Wij moesten dan van onze ouders snel naar binnen.”

Moest u weleens schuilen?
“’s Nachts vlogen er Engelse vliegtuigen over ons heen. Waar nu Jeruzalem is, bij jullie school, stond afweergeschut van de Duitsers. Met zoeklichten. Duitsers probeerden op de overvliegende vliegtuigen te schieten. Dan gingen de sirenes en moesten wij goed oppassen. Ik was als kind heel bang. Ik was altijd als eerste beneden onder de trap. Dat duurde soms wel anderhalf uur. Dan ging weer de sirene en wisten we dat het veilig was.”

Hoe was de hongerwinter?
“Dat was aan het eind van de oorlog. Mijn vader en moeder gingen dan naar Oostpoort, daar was de gaarkeuken. De soep was oké, maar de pap was niet te eten. Dat ging in grote melkbussen. Je moest met je pannetje in de rij staan. In ’44 kregen we pas echt honger. Ik ging met mijn jongste zusje naar Bovenkarspel, dat ligt in de kop van Noord-Holland. Een pastoor regelde dat mensen daar zielige kindjes in huis namen. Mijn moeder was altijd heel precies en netjes. We kregen een keurig koffertje mee toen we weggingen. Mijn moeder liet vestjes maken van trainingspakken. Mijn oma breidde sokken en gebreide onderbroeken. We gingen in een vrachtwagen, 90 kilometer, twee uur rijden. We gingen niet naar een boerderij maar naar een makelaar. Daar kregen we volop te eten. Iedere zaterdag suikerbietenstroop! We gingen ook naar school.

Hoe reageerde u toen de oorlog voorbij was?
“We mochten nog helemaal niet blij zijn toen Amsterdam bevrijd was. Bovenkarspel was pas eind juni verlost van de Duisters. De Duitsers moesten lopend, via de afsluitdijk naar Duitsland. Mijn moeder kwam met mijn oom op de fiets naar Bovenkarspel om ons te halen. Mijn moeder was heel erg verzwakt. Ik was zó blij om mijn moeder te zien. Ik had gezien hoe een meisje uit Haarlem, die werd opgehaald door haar ouders, heel hard ging snikken. Ik dacht: ‘Dat ga ik ook doen als het zover is’. En dat deed ik ook. Mijn zusje begon daar later nog weleens over. Dat ik heel hysterisch deed. Wij zijn met een viskotter vanuit Enkhuizen naar Amsterdam teruggevaren.”

Heeft u ook grappige dingen meegemaakt in de oorlog?
“Toen ik nog thuis woonde, haalden mijn vader met mijn zussen soms eten bij boeren.  Met een bakfiets haalden ze turf, de kolen waren op. Mijn zussen gingen mee met de fiets erachteraan. Helemaal naar Vinkeveen. Ze deden een touw aan de bakfiet waar mijn vader op reed om te helpen trekken. Op een keer gingen ze langs de Zuur, dat was water. Plotseling vloog een van de lades uit de bakfiets zo het water in. Mijn zusje zei toen: ‘Oh mijn hoofddoekje, mijn hoofddoekje!’ Dat lag namelijk in de bakfiets. Ze was alleen daar mee bezig, terwijl mijn vader in het water lag.”

foto’s: Marieke Baljé

 

Erfgoeddrager: Agnes

‘Onthouden hoe leuk het was vóór de oorlog…’

Mevrouw De Groot-Papegaaij is geboren in de Rapenburgerstraat, waar ze tijdens de oorlog ook naar school ging. Haar vader was Joods, haar moeder niet. Daardoor heeft haar vader de oorlog overleefd. Hoewel Anna de Groot-Papegaaij zelf niet Joods was, werd ze wel Joods opgevoed. In het begin droeg ze ook de ster, totdat haar moeder het te gevaarlijk vond. Toen moest ze ook naar een andere school. Voor mevrouw De Groot-Papegaaij was de oorlog een heel angstige tijd. Ze was altijd bang dat haar vader opgepakt zou worden. Ze zag haar familie verdwijnen. Een zus en een oom zijn ondergedoken, zij hebben de oorlog overleefd, maar de rest van de familie is omgekomen in Auschwitz en Sobibor.

Had u het leuk op school?
“Ja, ik had een leuke school, we zaten met kinderen van alle geloven door elkaar. Maar op een gegeven ogenblik mochten niet-Joodse kinderen niet meer samen in een klas zitten met Joodse kinderen. Al mijn vriendjes en vriendinnetjes gingen naar een andere school en ik bleef achter met een stuk of drie-vier kinderen uit mijn klas, Mijn school werd een Joodse school en alle Joodse kinderen uit Amsterdam kwamen daar naartoe. Ik herinner me dat ik dat heel naar vond, ik was al mijn vriendjes en vriendinnetjes kwijt. Daarna zat ik in de klas met alleen maar Joodse kinderen. Soms kwam er een vriendje of een vriendinnetje ineens niet meer en dan vroeg je je af of ze weggehaald zouden zijn en of ze ooit nog terug zouden komen. Of zouden ze ondergedoken zijn? Want dat deed je soms, als je dat kon betalen.”

Wist u waar uw zus ondergedoken zat?
“Wij hadden geen idee. Ze was een dochter uit het eerste huwelijk van mijn vader. Ze was in de oorlog in verwachting geraakt, dat wisten wij niet. We wisten ook niet waar ze was, zelfs niet of ze nog leefde. Toen de baby geboren moest worden, heeft een fijne dokter ervoor gezorgd dat mijn zus in het ziekenhuis terechtkwam. Wij woonden tegenover het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis en achteraf bleek dat ze daar lag en dat haar baby dus bij ons aan de overkant geboren werd. Mijn vader had geen idee dat hij op dat moment grootvader werd. Na de oorlog stond mijn zuster ineens weer voor de deur: ‘Hier ben ik’. Nadat we tweeënhalf jaar niet wisten waar ze was, wat er met haar was gebeurd en of ze nog leefde… ”

Hoe voelde u zich tijdens de bevrijding?
“Ik was dolblij, ik kon het eigenlijk niet geloven. Maar dan komt natuurlijk het verdriet. Want dan wacht je: komen mijn zusters terug, komen mijn tantes terug, komen mijn ooms terug, nichtjes en neefjes, komen mijn vriendinnetjes terug? Helemaal niemand. Behalve een oom en een zuster van mij die waren ondergedoken, verder kwam niemand terug. Ik was dus blij dat de oorlog afgelopen was, maar tegelijkertijd miste ik zoveel mensen. Ik moest helemaal opnieuw beginnen. Ik had ook wel niet-Joodse vriendjes en vriendinnetjes, maar ik miste alle anderen, die vriendschappen. Die krijg ik nooit meer terug. Ik kan er alleen maar goed aan blijven denken, hoe leuk dat was vóór de oorlog.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892