Erfgoeddrager: Adjara

‘Mensen vonden ons raar, ze hadden nog nooit bruine mensen gezien’

Toen wij, Su’aad, Anas, Koen en Adjara op de fiets naar verpleeghuis Het Schouw in Amsterdam-Noord vertrokken, vonden we het best spannend. We waren wel heel benieuwd om Jane Veltman te ontmoeten en haar levensverhaal te horen. Gelukkig verliep het gesprek soepel, met de nodige grappen tussendoor. Mevrouw Veltman is geboren in Indonesië en op haar 15e naar Nederland gekomen.

Zou u wat meer over uzelf willen vertellen?
‘Ik ben geboren in 1936 in Makassar op Sulawesi. Daarna verhuisde ik naar Soerabaja, Oost-Java. Vanwege het werk van mijn vader moesten we elk jaar naar een andere plek in Nederlands-Indië verhuizen. Ik herinner me nog veel van die plaatsen. Mijn moeder hield van het verhuizen. Elke keer kon ze nieuwe meubels kopen en de oude verkopen.’

Hoe was het voor u in het kamp?
‘De Indonesiërs wilden ons kwaad doen en zetten ons in een kamp omdat wij Nederlanders wilden blijven. Gelukkig hoefde mijn vader niet in het kamp, hij was namelijk te oud. Ik zat in het kamp met mijn zus, moeder, tante en twee neefjes. Mijn moeder en tante probeerden de ‘slechte gedachten’ van ons weg te houden. Ze deden alsof alles goed was terwijl we achteraf wisten dat het niet zo was. Ik zat overigens pas aan het einde van de Japanse bezetting in het kamp. Er zaten alleen Indonesiërs, zo’n 300 tot 400 mensen. Negen maanden later kwamen we vrij en werd ik met mijn familie herenigd.’

Werd u anders behandeld toen u naar Nederland kwam?
‘We zijn weggegaan uit Indonesië omdat ze de Indische mensen verraders vonden. We zijn vertrokken omdat we daar gevaar liepen. Toen ik in Nederland kwam, stonden ze niet op ons te wachten. Het was het niet heel gemakkelijk. Mensen vonden ons raar omdat ze nog nooit bruine mensen gezien hebben. Ze kwamen letterlijk aan ons voelen, met de gedachte van ‘Geef je af?’. Ze vonden ons raar en behandelden ons anders dan de rest. En dat is niet slecht bedoeld. Het kan kwetsend voelen maar soms weten ze niet beter. Dat zie je nu ook met de Hongaren en Oekraïense vluchtelingen. Die nemen ze snel op maar Syrische vluchtelingen niet omdat zij anders zijn. Ze hebben een ander geloof en spreken een andere taal.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Erfgoeddrager: Adjara

‘‘Gelukkig heeft één dochtertje kunnen weglopen’’

Els Burger komt basisschool Het Vogelnest binnen met een grote tas. Ze heeft allemaal oude spulletjes uit de oorlog meegenomen, die ze nog bewaard heeft. Zelfs een blikje smeerkaas dat met de voedseldroppingen net na de bevrijding uit de lucht kwam vallen. Ze had er 30 jaar later van geproefd maar het was erg vies! Het is een bijzonder interview, want Els heeft als kind zelf op Het Vogelnest, toen nog de Mussenstraatschool, gezeten. Ze geeft ons een rondleiding door de buurt en weet van alles over de oorlog te vertellen.

 

Wat kunt u zich nog herinneren van de oorlog?
“Ik heb het niet heel bewust meegemaakt. Ik kan mij wel herinneren dat toen het bombardement hier was, onze deur niet meer open kon. De deur is uiteindelijk opengestoten en ik zag allemaal militairen en werknemers die kwamen helpen met opbouwen. De helft van de straat was weg. Toen ons huis weer gefatsoeneerd moest worden, zijn we tijdelijk aan de andere kant van de Spechtstraat gaan wonen. Ik kan mij ook nog herinneren dat ik met mijn opa en oma soms stiekem ‘s nachts in de volkstuin zat. Dat mocht niet, want er was spertijd waarbij niemand na acht uur de straat op mocht. Ook luisterde ik stiekem samen met mijn opa naar Radio Oranje. Mijn vader moest verplicht in Duitsland werken. Hij had daar een granaat gevonden, die hij gebruikte als werkkruik. Hij had hem vanuit Duitsland mee naar Nederland genomen. Mijn oma heeft nog voor de granaat een kous gebreid die eromheen kon. Zo hadden ze warme voeten in bed.”


Wat was er te eten in de oorlog?

“Als je honger had, ging je voedsel halen in Waterland bij de boeren. Daar ruilde je bijvoorbeeld een stuk zeep voor een kilo aardappelen. Wij hadden in de keuken een heel klein kacheltje en daar kookte mijn moeder de suikerbieten. Op een gegeven moment was ze in een andere kamer en toen hebben mijn zusje en ik het pannetje stiekem uitgelikt. Na de bevrijding waren er voedseldroppingen. Mijn vader wist snel een ton met voedsel te bemachtigen. In deze ton zat bijvoorbeeld krentenbrood en smeerkaas. Dit blikje smeerkaas kwam ik tegen in de koelkast van mijn tante, die het zonde vindt om iets weg te gooien… Ik proefde de smeerkaas van vijftig jaar oud en het was zo vies. Afschuwelijk!”


Kende u Joodse mensen in de buurt?

“Om de hoek van de school zit een winkeltje. Daar had de Joodse Japie Cohen met zijn familie een sigarenboertje. In het begin van de oorlog heeft de politie de familie aangehouden, maar iedereen in de buurt kende Japie. De politie heeft toen eerst nog een oogje dichtgeknepen, maar uiteindelijk zijn ze alsnog opgepakt en naar het politiebureau gebracht. Gelukkig heeft één dochtertje kunnen weglopen. Maar de vader en de moeder en het zusje zijn naar een concentratiekamp gestuurd en nooit meer teruggekomen. Ik wil heel graag dat er een struikelsteentje wordt gelegd voor de familie Cohen.  Ik had ook een Joods vriendinnetje, Marleen. Zij woonde met haar familie in de Pelikaanstraat. Als ik na de oorlog bij haar ging spelen en we naar binnen gingen, riep ze altijd heel hard: ‘Mama, ik ben het, Marleen!’ Haar moeder was er niet, maar er stond wel een grote kast in de kamer. Haar moeder zat vaak verstopt in de kast, zo bang was ze. Haar vader en broers werkte bij Hollandia Kattenburg. Zij zijn opgepakt en naar een concentratiekamp gebracht. Haar moeder was teruggekomen uit het kamp, maar nog steeds doodsbang na alles wat ze daar had meegemaakt. Heel zielig was dat.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892