Erfgoeddrager: Adam

‘Ik help deze vrouwen om hun droom te realiseren’

 

 

Op school in de spreekkamer van Montessori Kindcentrum Oostzanerwerf  in Amsterdam-Noord wordt Samar Shaalan geïnterviewd door Daisya, Angel, Dienyo  en Adam. Mevrouw Shaalan is geboren en opgegroeid in Libanon, een klein land dat grenst aan Israël en Syrië.

Kunt u iets over uw familie vertellen?
‘Ik ben in 1958 geboren in Beiroet, in Libanon. Ik kom uit een groot gezin van negen kinderen. Ik was de oudste dochter. Toen ik 19 jaar was, overleed mijn vader heel plotseling op jonge leeftijd. Een hele lieve man. Dat was echt een drama en grote paniek voor ons allemaal.’

Hoe was het op school in Beiroet?
‘Mijn school heette El Adab. In het Arabisch betekent dat  ‘goede moraal’. Ik zat op deze school van jongsafaan. Van de voorschool zeg maar, totdat ik naar de universiteit ging. Dus de basisschool en middelbare school, waren één school.’

Wat voor werk deed u in Libanon?
‘Ik had verschillende banen vroeger. Ik was wiskundelerares en ik gaf bijles Engels. Later werd ik secretaresse van de directeur van een heel groot bedrijf. Daar verdiende ik meer geld. Dat was na mijn vader’s overlijden. Ik moest toen helpen het gezin te onderhouden.’

Wanneer kwam u naar Nederland en hoe vond u het hier?
Ik was rond de 32 jaar toen ik op bezoek ging bij mijn vriendin, die in Nederland woonde. Wat me opviel waren de kleine auto’s en ik vroeg me af waarom hier geen grote auto’s zijn. In Libanon heeft iedereen een grote auto. Daar is benzine heel goedkoop en er is geen wegenbelasting. De mensen zijn daar veel bezig met hun uiterlijk en hun bezittingen. Ze willen dat graag aan anderen laten zien. Aan familie, vrienden en buren. Daarom is het belangrijk dat je er goed uitziet. Ook met mooie make-up. Ik had veel mooie kleding in Libanon en heb alles laten opsturen, want hier vond ik niks moois. Hier in Nederland zijn mensen niet zo bezig met hun uiterlijk. Ze doen en dragen hier gewoon wat ze zelf willen en zijn niet zo bezig met wat anderen daarvan vinden.’

 Heeft u zelf een gezin?
‘Bij mijn vriendin ontmoette ik mijn ex-man. Hij kwam uit Irak. Ik was eigenlijk zelf helemaal niet van plan om in Nederland te blijven maar mijn man kon niet in Libanon wonen. Zo zijn we hier terechtgekomen. Mijn ex woonde al een poosje in Nederland maar van veel dingen wist hij niet hoe het werkte. Dat heb ik allemaal zelf uitgevonden. Na de geboorte van mijn tweeling kreeg ik veel last van mijn gezondheid. Ik werd invalide en kon moeilijk lopen. Ik ontdekte dat je als invalide in Nederland bepaalde rechten hebt, bijvoorbeeld het recht op een speciale parkeerplek. Dat was heel fijn, want zo hoefde ik nooit meer zo ver te lopen met de tweeling of met de boodschappen. Mijn ex-man wist niets van dat soort regelingen.

Wat doet u nu in Nederland voor werk?
‘Ik werk hier voor een stichting ‘De Vrouwenbazaar’. Ik help vrouwen met een migratieachtergrond. Of ze net in Nederland zijn aangekomen, of hier al een hele poos wonen, ze krijgen hulp over alle regels en gebruiken. Niet iedereen kent of snapt ze, zoals ik dat ook meemaakte toen ik invalide werd. Daarnaast help ik ook vrouwen die bijvoorbeeld een eigen winkel willen beginnen; een bakkerij of een nagelstudio. Als je hier net bent, dan weet je niet goed hoe je dat moet aanpakken. Bij welke instanties je moet zijn voor hulp. Waar je moet beginnen. Ik help deze vrouwen om hun droom te realiseren.’

Erfgoeddrager: Adam

‘De mensen waren wel bevrijd en opgelucht, maar de stad lag er maar zielig bij’

Sardar, Kiana en Adam van de Catamaran Landlust in Amsterdam-West hebben de eer om bij de 94-jarige meneer Frits Neijts op bezoek te gaan. Zijn dochter Judith is erbij om te helpen en meneer Neijts bij te staan.  De kinderen hebben veel vragen voor meneer Neijts. Bijvoorbeeld over zijn Joodse vader en zijn niet-Joodse moeder.

We hoorden dat u klusjes deed voor het verzet. Welke klusjes deed u?
‘Ik was 14 en werkte bij een medicijnenfabriek. Op een dag was ik bij een vriendje thuis en diens vader riep mij apart. Hij vertelde dat hij voor zijn verzetsgroep medicijnen, verband, pleisters, jodium en aspirines nodig had. Als de verzetsmensen bij acties gewond raakten, konden ze natuurlijk niet naar het ziekenhuis. Dan zouden ze opgepakt worden. Hij vroeg mij of ik spullen voor hen kon stelen. Ik voelde me wel onder druk gezet en ben toen inderdaad spullen gaan stelen voor die verzetsgroep. Ik bond van alles rond mijn kuiten en hield het op z’n plek met een paar grote elastieken banden. Daaroverheen droeg ik hoge sokken en een wijde broek. Iedere werknemer die naar buiten ging, moest aan een kauwgomballenautomaat draaien, er zaten geen kauwgomballen maar stuiterballen in. Voornamelijk groene, maar ook een aantal rode. Als er een groene stuiterbal uit de automaat rolde, mocht je doorlopen. Ik had een keer of tien geluk. Tot er op een dag een rode stuiterbal uit de machine rolde. De conciërge haalde de directeur en een Duitse soldaat erbij en zij namen mij mee naar het kantoor van de directeur om ondervraagd te worden. Ik moest huilen en loog dat ik had proberen te stelen omdat we zo arm waren en het zelf niet konden betalen. De Duitse soldaat had schijnbaar medelijden met me en keek me goed aan terwijl hij zei: ‘ik moet je eigenlijk uitleveren, maar je bent nog maar een kind, dus ga maar snel naar huis.’ Niet lang daarna is de vader van dat vriendje van me door de Duitsers doodgeschoten toen hij gearresteerd werd. Hij was de leider van de verzetsgroep. Het was dus allemaal wel gevaarlijk waar we mee bezig waren. Mijn moeder wilde ons daar weghalen en zorgde ervoor dat we van Amsterdam Noord naar Amsterdam West verhuisden. Gelukkig maar, want de Engelsen hebben de fabriek waar de Duitsers oorlogsvliegtuigen maakten gebombardeerd. Die fabriek was vlak bij ons huis. Bij deze aanval is er een bom op ons oude huis gevallen. Net nadat wij verhuisd waren!’

Had u een ‘J’ op uw identificatiebewijs? Omdat uw vader Joods was maar uw moeder niet?
‘Nee, ik had dat niet. Mijn moeder was er ook erg tegen als mijn vader een gele ster wilde dragen of met zijn persoonsbewijs met een ‘J’ erin over straat ging. Mijn moeder wist heel goed welk gevaar de Joden liepen en liet mijn vader al vroeg in de oorlog onderduiken. Ze was al voor de oorlog lid van een partij die Joodse vluchtelingen uit Duitsland hielp. Ze vingen deze mensen op Amsterdam Centraal op en hielpen ze om naar adressen in Friesland en Groningen te komen, waar ze veilig konden wonen. Doordat mijn moeder zo betrokken was bij deze Duitse Joden wist ze precies hoe erg de situatie in Duitsland voor Joodse mensen was. Toen in Nederland de oorlog uitbrak, was ze ervan overtuigd dat het in Nederland net zo erg zou worden. Ze liet mijn vader dus onderduiken, hij heeft vier jaar ondergedoken gezeten, en de oorlog dankzij mijn moeder overleefd.’
Veel familie van mijn vader heeft zich direct gemeld toen zij opgeroepen werden. Ze namen al hun dure sieraden en mooie kleding mee terwijl ze naar het kamp werden gebracht, omdat ze dachten dat ze ergens gingen wonen en werken. Maar alle spullen zijn door de Duitsers van hen gestolen en ze zijn direct bij aankomst in het kamp vermoord. Het is wel extra verdrietig omdat ik deze familie heel goed kende en omdat mijn moeder ze echt gewaarschuwd had en had willen beschermen, maar ze luisterden niet naar haar.’

Hoe voelde het toen Nederland bevrijd werd?
‘Iedereen was heel blij en opgelucht en er waren massa’s mensen op straat feest aan het vieren. Overal werd eten gedropt, zoals ‘Zweeds witbrood’. Dat was zo heerlijk. Dat was echt goud waard! Ik was in Groningen. Daar was ik naartoe gelopen in de hongerwinter, omdat ik hoopte dat ik daar eten en werk zou kunnen krijgen. Gelukkig vond ik werk bij een boerderij en daar kreeg ik elke dag iets te eten, terwijl er in Amsterdam helemaal geen eten meer was. Het was hier verschrikkelijk. Er lagen mensen op straat die dood waren gegaan van de honger. Toen ik na de bevrijding terug kwam in Amsterdam waren de mensen wel bevrijd en opgelucht maar de stad lag er maar zielig bij: leeggeroofde huizen, omgehakte bomen, en nog veel ellende.’

Erfgoeddrager: Adam

‘Dit was een van de grootste razzia’s van Amsterdam’

Carolien van den Berg ontvangt Riyan, Adam, Hayley en Zainab van De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord bij haar thuis in Zuid, met veel chocola en koekjes. Mevrouw Van den Berg is na de oorlog geboren, maar vertelt het verhaal van haar vader Bob. Ze heeft het vaker verteld en er zelfs een voorstelling over gemaakt. De kinderen hangen aan haar lippen. Na het verhaal over haar dappere vader komen er veel vragen. Uiteindelijk gaat het gesprek ook over het hier en nu en hoe het is als je een keer niet mee mag doen met de anderen.

Waarom ging uw vader in de fabriek werken toen hij 17 was?
‘Mijn vader kwam uit een Joods gezin en ze hadden het niet breed. Om wat extra geld binnen te krijgen had zijn moeder een pension waar veel Duitse gasten kwamen. Deze vooral Joodse mannen vertelden al voordat de oorlog hier in Nederland uitbrak, wat er aan de hand was. Mijn vader zag de littekens en hoorde de verhalen.

Toen mijn vader 17 was, kon hij bij de Hollandia Kattenburg-fabriek werken. De directie was Joods en ze werden, toen in Nederland de Duitsers de baas werden, gedwongen om Duitse uniformen te maken. De Joodse mensen die daar werkten waren veilig… dat werd hun verteld en ze kregen een speciale stempel in hun paspoort. Maar op een dag werden de Joodse medewerkers gescheiden van de niet-Joodse collega’s. Ze moesten uren wachten en werden uiteindelijk opgepakt en met grote overvalwagens afgevoerd. Dit was een van de grootste razzia’s die in Amsterdam heeft plaatsgevonden. Niet alleen de Joodse medewerkers werden meegenomen, maar hun familieleden werden op datzelfde tijdstip bij hun huizen weggehaald. Het ging om wel 826 mensen. Na de oorlog zijn maar acht mannen teruggekomen.’

Hoe is uw vader ontsnapt?
‘Mijn vader zat in de trein zitten met heel veel Joodse mensen en hij wist dat het verkeerd zou aflopen. Toen de trein een klein beetje langzamer ging rijden, is eruit gesprongen en belandde met zijn kop op de rails. Bloedend is hij gaan rennen. Hij hoorde dat de trein stopte en hij hoorde ook schoten. Hij bleef rennen en is uiteindelijk door mensen geholpen die ‘goed’ waren.’

Is uw vader gaan onderduiken?
‘Eerst heeft hij een tijdje ondergedoken in het Gooi, maar toen besloot hij samen met Hans Kattenburg om zich aan te melden om in Duitsland te gaan werken. Dat was eigenlijk heel gevaarlijk, maar niemand zag dat hij Joods was. Toen hij weer terug kwam in Amsterdam, hoorde hij dat zijn broer Jo en zijn moeder waren vermoord. In zijn huis woonden andere mensen. Hij heeft hier nooit met mij over gepraat.’

Erfgoeddrager: Adam

‘Vanaf Java kwamen ze hier aan op de Javakade’

Jill, Gerencio, Adam en Yulan kennen Randy Schoemaker (1971) van school, want hij is de conciërge op de Admiraal de Ruyter. Randy is geboren in Nederland; zijn moeder is Indonesisch. Nu woont zij op Aruba, omdat ze nooit echt heeft kunnen wennen in Nederland. In de koffiekamer van de lerarenkamer zit Randy klaar om zijn verhaal te vertellen. De leerlingen gaan zitten en Jill stelt de eerste vraag.

Hoe hebben uw opa en oma elkaar ontmoet?
‘Mijn opa kwam uit West-Java, Indonesië, en zat bij het koloniale leger. Hij vloog in een bommenwerper en was marconist, hij werkte met morsecode. Hij vloog met het leger vaak naar een vliegveld dat praktisch in Australië lag. Het vliegveld hoorde bij Nederlands-Indië, maar achter het hek was het Australië. En daar werkte mijn toekomstige oma in het ziekenhuis. Zij was geboren in Australië, in een klein dorpje vlak bij een gebied waar veel Aboriginals woonden. Ze was blij dat ze daar kon werken, omdat ze het thuis bij haar ouders en twaalf broers en zussen niet zo fijn had. Haar ouders waren heel streng en ze had geen goed contact met hen. Ik heb heel veel foto’s van haar als kind gezien, maar op geen één foto zie je haar lachen. Mijn opa en oma ontmoetten elkaar, vonden elkaar leuk en gaven elkaar briefjes door het hek heen. En ze spraken af. Ze wisten dat iedereen erop tegen zou zijn, maar ze dachten: wij zijn gek op elkaar en we hebben alleen elkaar nodig. We gaan gewoon trouwen en we zeggen ‘doei’ tegen iedereen. Toen zijn ze samen op Java gaan wonen. Ze kregen twee dochters, waaronder mijn moeder. Net als mijn oma, die me er vaak over heeft verteld, moest mijn moeder elke dag lopend naar school. Door het oerwoud. Dat vond ze leuk; ze zag dieren en er was fruit.’

Hoe was de overtocht voor uw moeder?
’Dat is een spannend verhaal. Mijn moeder was nog een kind en mijn opa en oma hadden haar niet verteld dat ze weg zouden gaan uit Indonesië. Ze werd op een nacht wakker gemaakt en door haar ouders meegenomen naar de boot. Ze wisten dat ze nooit meer terug zouden komen. De tocht naar Amsterdam duurde drie maanden. Ze kwamen van Java en hier in Amsterdam kwamen ze aan op de Javakade. Als kind zag ik mijn oma bier uit flesjes drinken. Ik vond dat raar, want ik kende geen andere oma’s die bier uit flesjes dronken. Maar dat kwam door die lange bootreis die zij gemaakt had. Op de boot was op een gegeven moment al het water bedorven. Bier bederft niet, want daar zit alcohol in, en veel mensen zijn toen op de boot bier gaan drinken. Op school werd mijn moeder als buitenlands gezien, ze viel op. Ze zag er een beetje uit als een jongen, met kort haar. Ze klom ook in bomen, ze was wel stoer, daarom werd ze waarschijnlijk nooit gepest.’

Bent u wel eens in Indonesië geweest?
‘Nee, ik ben nooit naar Indonesië gegaan. Ik wilde daar met mijn opa naartoe toen ik achttien werd, maar mijn opa wilde niet. Hij wilde zijn herinneringen van Indonesië graag houden zoals ze waren. Hij is nooit meer teruggegaan. Mijn opa had in huis een kamer met daarin allemaal spullen over zijn leven. Hij had een hele wand met zwart-wit foto’s van zijn tijd in Indonesië. Foto’s van het oerwoud, van zijn familie, van hem als kind. Ik was daar altijd nieuwsgierig naar, omdat ik het land van mijn familie helemaal niet kende. We waren een beetje anders dan families die uit Nederland kwamen. We aten andere dingen dan de rest van de klas en we gingen ook een beetje anders met elkaar om. We maakten grapjes, we plaagden elkaar. Toen ik nog duimde, kreeg ik twee pleisters om mijn duim gebonden met sambal ertussen. Dat vond ik natuurlijk helemaal niet lekker, en daardoor ben ik gestopt. Ik hou van pittig eten. Ik ben ook echt opgegroeid met het woord ‘pedis’, dat betekent pittig, qua eten. Bij ons thuis hielden wij wel van pedis eten! Deze dingen uit de Indonesische cultuur hou ik graag bij me en wil ik ook weer doorgeven aan mijn kind.’

Erfgoeddrager: Adam

‘In het museum ging het niet over slavernij’

Iwa, Jet, Adam en Ben gaan op bezoek bij Irving Gill (1941). Bij binnenkomst wordt er nieuwsgierig rond gekeken. De leerlingen vinden vooral de tijgerknuffel die op de bank ligt heel mooi. Irving laat een foto zien van zijn familie van vroeger in Suriname. Hij had veertien broers en zussen en is de een-na-jongste.

Hoe was het om zoveel broertjes en zusjes te hebben?
‘Fantastisch! Ik had altijd iemand om mee te spelen. We hadden soms ook bonje met elkaar, hoor. Dan vochten we bijvoorbeeld om fruit dat op het erf lag. We waren niet rijk, maar we genoten van de vrijheid die we hadden. Het ging er ook niet om of je mooie spullen had en er was geen druk om ergens bij te horen. Ik hoefde me niet anders voor te doen dan hoe ik was. En we konden veel buitenspelen, want het was altijd warm. We hadden geen groot huis, maar bij elk volgende kind bouwde mijn vader er een kamertje bij. Ik had twee papegaaien, twee honden en een aap als huisdier. De aap, m’n lievelingsdier, was ongeveer zo groot als jullie.’

Hadden uw grootouders last van het koloniale Suriname?
‘Mijn opa en oma komen uit Barbados, een eiland dat bij Engeland hoorde. Mijn vader is als gastarbeider naar Suriname gekomen en daar ben ik geboren. Hij sprak Engels, ik heb hem nooit Nederlands horen spreken. Hij was ook trots op de koning van Engeland. The King, noemde bij die. Ik wist niet wat een kolonie was. Ik wist alleen maar dat Nederland de baas was over Suriname, maar verder hield ik me er niet mee bezig. Op een gegeven moment was er een groep mensen die onafhankelijk van Nederland wilde worden en er kwam jaloezie onder twee uit die groep die beiden president wilden worden. Dingen begonnen te veranderen en toen ben ik in 1968 hier naartoe gegaan.’

Vindt u Nederland of Suriname leuker?
‘Allebei even leuk, omdat er in beide landen mensen wonen waar ik van houd. In Suriname was het leuk, omdat je niets moest. Nou ja, m’n vader vond wel dat we onze moeder moesten helpen, hoor, als ze daar om vroeg. Als we dat niet deden dan kregen we ook geen eten, dus we hebben altijd geleerd om te helpen als iemand daarom vraagt. In Nederland vond ik het leuk dat ik mezelf kon ontdekken. Ik had vroeger in Suriname geleerd over Nederland, maar in Nederland kon ik het zelf ontdekken en ik ontdekte dat mensen overal gelijk zijn. In Suriname werkte ik als landmeter in het oerwoud. In Nederland kon ik dat werk ook doen, maar ik vond het te koud en koos voor een ander beroep waar ik binnen kon werken.’

Hadden jullie vroeger een museum in Suriname?
‘Ja. Dat ging over de spullen van de bevolkingsgroepen uit het binnenland, zoals de Indianen. Als kind kwam ik daar en leerde ik over hun tradities. Ook waren er voorwerpen die de verschillende bevolkingsgroepen naar Suriname hadden gebracht. Het ging in het museum niet over slavernij. We hadden wel prentjes thuis van wat er was gebeurd, maar dat was dus niet in het museum te zien. Toen meer Surinamers hier kwamen studeren, zagen ze hoe de wereld is, en werd er meer bekend over wat er in het verleden is gebeurd.’

Erfgoeddrager: Adam

‘Wat mijn opa heeft gedaan was ontzettend dapper’

Dexter, Caspar, Adam, Quirijn en Pepijn hebben zich enorm goed voorbereid op het interview met Frank Meelker. In een leeg lokaal in de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost neemt iedereen plaats en stellen de leerlingen hun vragen aan meneer Meelker. Hij is de kleinzoon van de Joodse verzetsman Eli van Tijn en over hem vertelt hij veel.

Wat vindt u van de verzetsdaden van uw opa?
‘Ik vind het heel dapper wat hij heeft gedaan. Mijn opa was altijd al heel actief betrokken bij mensen die het moeilijk hadden. Hij ving voor de oorlog al vluchtelingen op uit Duitsland. Toen in 1933 Hitler aan de macht kwam, was het voor sommige mensen al onmogelijk om in Duitsland te blijven. Deze vluchtelingen waren niet echt welkom in Nederland. Mijn opa maakte deel uit van een groep mensen die deze vluchtelingen hielpen. Toen de oorlog uitbrak is hij eigenlijk gewoon doorgegaan met waar hij al mee bezig was. Samen met anderen vervalste hij bijvoorbeeld ook bonnen en identiteitsbewijzen, zodat Joodse mensen konden onderduiken.’

Wat vindt u ervan dat uw opa is verraden?
‘Ik vind het heel triest. Hij is verraden door iemand die voor de Duitsers werkte. Deze man was zelf ook Joods, hij was gaan werken voor de Duitsers om zelf in leven te blijven; daar kreeg hij geld voor. Hij deed net alsof hij papieren nodig had en zo kon hij mijn opa verraden. Mijn opa is toen naar kamp Westerbork gebracht. Hij probeerde optimistisch te blijven en gaf er onderwijs aan volwassenen, omdat hij onderwijzer van beroep was. Later is hij naar concentratiekamp Auschwitz gegaan en vanaf daar naar nog twee kampen. Onderweg naar een kamp is hij overleden. Dat was in de winter van 1944-1945. Vervoer ging in open treinwagons en het was hartstikke koud. Hij is omgekomen door kou en ziekte. Bij aankomst in het kamp is hij verbrand.’

Wat deed de rest van uw familie in de oorlog?
‘Mijn vader werd aan het einde van de oorlog, toen hij achttien werd, opgeroepen om in een fabriek in Duitsland te werken. Dat wilde hij niet, dus is hij met een vals persoonsbewijs zelf ondergedoken. Hij was de enige die dat durfde; al zijn vrienden en klasgenoten gingen wel. Mijn moeder heeft veel trauma’s overgehouden aan die tijd. Ze heeft dat veel later, na de oorlog, opgeschreven. Dat schrijven gaf haar weer een doel en dat hielp. En niet alleen mijn opa, ook mijn oma was heel dapper. Zij heeft een Joods meisje gered, Juliette. Destijds sliepen kinderen soms in de kast en dit meisje ook. Toen er een razzia werd gehouden en haar ouders werden weggehaald, is Juliette  hier doorheen geslapen. De volgende morgen hebben de buren haar gevonden, omdat ze heel hard huilde. Die hebben haar naar de Joodse Schouwburg gebracht. Mijn oma hoorde daarvan en wist dat het niet goed zou aflopen. Met een smoes heeft ze toen het meisje bij de schouwburg opgehaald en meegenomen.’

Er is een monument voor de verzetsgroeps van uw opa, hoe is die er gekomen?
‘Dat heb ik zelf geïnitieerd. De burgemeester van Amsterdam en mijn oom hebben het samen in 2007 onthuld. Het heet het Eli van Tijn-monument en staat bij de Kraaipanschool in Amsterdam-Oost. Wat mijn opa heeft gedaan was ontzettend dapper, ik denk niet dat ik dat zou durven. Maar gelukkig zijn er dus wel mensen geweest die het hebben gedaan. Als mijn opa nog had geleefd dan had hij mij dit monument verboden, dan had hij gezegd: Frank, leuk idee, maar moet je niet doen, zo speciaal waren wij niet. Ik vind ze wel heel speciaal.’

Erfgoeddrager: Adam

‘Ik heb het stokje van mijn vader overgenomen’

Zelf heeft Saskia van Kreveld de oorlog niet meegemaakt. Ze is in 1952, dus zeven jaar na de oorlog, geboren. Maar ze kent het verhaal van haar Amsterdamse Joodse ouders, met name dat van haar vader, goed. Op de Osdorpse basisschool Het Talent vertelt ze het aan de hand van de vragen van leerlingen Ensar, Adam, Jaleesha en Karam.

Hoe heeft uw vader de oorlog overleefd?
‘Mijn vader is van 1907 en was dus drieëndertig toen de oorlog begon. Hij was toen getrouwd met Jettie en ze woonden in Amsterdam. Mijn moeder woonde toen de oorlog uitbrak in Enschede met haar familie en vierde die allereerste oorlogsdag haar zestiende verjaardag. Mijn ouders kenden elkaar toen, natuurlijk, nog niet.
In het begin merkte je nog niet veel van de Duitse bezetting, maar er kwamen steeds strengere maatregelen. Na aanraden van vrienden is mijn vader toen ondergedoken. Alleen, want hij dacht dat de nazi’s alleen mannen wilden om te werken in Duitsland. Dat bleek later dus niet zo te zijn.’

Waar zat hij ondergedoken?
‘Hij verbleef op verschillende onderduikadressen, voornamelijk op boerderijen, waar hij ook werkte. Steeds als hij was verraden, ging hij naar een ander adres. In totaal heeft hij op zes verschillende adressen gewoond. Na de oorlog ging hij zo snel mogelijk terug naar huis. Hij wilde snel door met zijn leven. Hij belde aan bij zijn huis en er deden onbekende mensen open. De gemeente Amsterdam had zijn huis aan een ander gezin gegeven. Hij heeft toen een tijdje bij zijn tante ingewoond. Hij hoorde dat zijn vrouw Jettie in een concentratiekamp is vergast. Veel later ontmoette mijn vader mijn moeder. Ze trouwden en kregen twee kinderen, waaronder ik.’

Was uw vader bang in de oorlog?
‘Mijn vader was heel erg bang in de oorlog, ja. Hij heeft mij heel veel verhalen verteld, waarvan twee mij ontzettend geraakt hebben en die wil ik graag met jullie delen. Het eerste verhaal gaat over zijn eerste onderduikadres in Wilp, waar hij verraden werd. Hij moest zich toen heel snel verstoppen in een ruimte achter de kapstok in de hal. Die hal was bedekt houten schrootjes waar een kapstok aanhing. De jassen bedekten de toegang tot de verstopplek. Mijn vader kon er maar net in staan. Toen een keer Duitse soldaten binnen op zoek waren naar onderduikers, was hij heel erg bang. Gelukkig hebben ze hem niet gevonden. Wel moest hij daarna weer naar een ander onderduikadres. Een keer is hij ook verraden toen hij met zijn broer ergens ondergedoken zat. Samen verstopten ze zich in de hooiberg. De soldaten doorzochten die door erin te prikken. Ook toen zijn ze niet gevonden. Maar het waren momenten dat mijn vader zijn hart in zijn keel hoorde bonzen van angst.’

Werd er bij u thuis over de oorlog gepraat?
‘Mijn vader vertelde heel vaak over zijn ervaringen. Hij vond het belangrijk dat wij wisten wat een oorlog inhoudt en hoe verschrikkelijk dat is. Dat hoorde volgens hem bij onze opvoeding. Mijn moeder sprak er in tegenstelling tot mijn vader niet over, al is ook zij ontzettend beschadigd door de oorlog. Ik vond het raar dat ik geen oma’s en opa’s had, dus ik ging heel veel vragen stellen. Mijn vader ging ook langs scholen om over de oorlog te praten met leerlingen. Toen hij is overleden heb ik het stokje overgenomen.’

Erfgoeddrager: Adam

‘Naast ons woonden Duitse soldaten die munitiemagazijnen bewaakten’

Jan Jansen woont in Tuindorp Oostzaan met zijn vrouw. Ze zijn allebei 82 en nog heel actief. Zowel meneer Jansen als zijn vrouw is een ‘oorlogskind’, maar ze hebben betrekkelijk weinig geleden. Eten was er uit de tuin en ja, spelen deed hij vooral rondom zijn huis. Emilie, Bauke Oumayra en Adam van de Twiskeschool die meneer Jansen komen interviewen, krijgen van hem in de woonkamer chocolade geserveerd. Ze hebben veel vragen voorbereid…

Hoe voelde u zich tijdens de oorlog?
Ik ben in het begin van de oorlog geboren, maar ik weet nog wel het een en ander van die tijd. Naast ons woonden Duitse soldaten die munitiemagazijnen moesten bewaken. Deze jongens kwamen veel bij ons thuis en ik heb ook bij ze op schoot gezeten. Het waren eigenlijk hele aardige mannen. Toen ze weg moesten hebben ze hard gehuild, want ze hadden het zo goed gehad met ons.

Ze zijn een paar keer met vlees bij ons thuis gekomen en vroegen aan mijn moeder of ze het wilde braden. Tijdens het voorbereiden sneed ze stiekem een paar stukjes van het vlees af. Toen het vlees klaar was zei mijn moeder tegen de soldaten dat het was gekrompen door het bakken.

We hebben natuurlijk ook de Hongerwinter meegemaakt, maar wij aten betrekkelijk veel van het land. Soms mochten mensen met een zakje, na het oogsten, nog zoeken naar aardappelen. Dan haalden ze nog veel aardappelen uit de grond.’

Wat hebben uw ouders u later verteld over de oorlog?
‘Mijn moeder vertelde me dat we een radio hadden. Die moest je eigenlijk inleveren en dat wilden mijn ouders niet. Dat was in die tijd heel gevaarlijk, dus je moest hem goed verstoppen. Op een dag kwamen de Duitsers checken of we een radio hadden. Wat hadden mijn ouders gedaan? Ze hadden hem in een grote wasteil verstopt, met een kleed erover en mijn vieze poepluiers erbovenop. De Duitsers stapten er met een grote boog omheen, want dat stonk natuurlijk vreselijk. Die radio hebben we dus gewoon gehouden.

Mijn vader had een jachtvergunning om op wild te schieten. De geweren moesten we ook inleveren, maar mijn zus had ze in het kanaal gegooid en mijn vader heeft ze er daarna weer uit gehaald. We moesten veel inleveren, ook onze fietsen.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Op een ochtend hoorde ik gebrom in de lucht en alles werd zwart van de vliegtuigen. Die kwamen voedsel brengen. Ze vlogen heel laag en ik vond dat geweldig. Er zaten grote blikken biscuit in en Corned beef, ik kende dat allemaal niet. Ik had nog nooit chocolade gegeten en dat was heerlijk. En wit brood uit Zweden en dat vond ik zo lekker, het leek wel gebak! Ik was ander eten gewend…’

 

Erfgoeddrager: Adam

‘Op mijn negentigste verjaardag had ik hetzelfde gevoel’

Edith Postma (1932) woonde tijdens de oorlog in Amsterdam-West. Nu woont ze aan de Amstel. Adam, Kritika en Zaid reizen met de tram en de metro naar haar toe. De reis is gezellig en de tijd wordt besteed met het tot in de puntjes voorbereiden van het interview. Na aankomst op het Waterlooplein vragen de jongens zich gezien de reistijd af of ze nog wel in Amsterdam zijn. Vanaf het Waterlooplein is het een korte wandeling naar de woning van mevrouw Postma. Omdat de trappengang er best spannend uitziet, wordt besloten met de lift te gaan. In de woning aangekomen worden ze ontvangen door een hartelijke Edith én hebben ze een schitterend uitzicht over de Amstel.

Heeft u iets vanuit de oorlog bewaard?
‘Ik heb dit poëziealbum, waar ook mijn Joodse vriendinnetje Inge Engelander in heeft geschreven. Bijna alle meisjes hadden een poëziealbum, dat is een soort vriendenboekje. En al je vriendinnetjes en de meester en de juf die schreven daar dan een versje in en plakten er een mooi plaatje bij. Inge heeft hier ook in geschreven. Ik ben onlangs naar het Namenmonument geweest en toen bleek dat Inge eigenlijk Ingeborg heette. Dat heb ik nooit geweten, daar kwam ik daar bij het monument achter. Zij heeft de oorlog dus niet overleefd. Ik kan me herinneren dat mijn ouders vertelden dat de familie Engelander die nacht was weggehaald. Ik weet niet meer wat ik toen dacht, ik was te jong. En ik wist niet dat er iets ergs met hen zou gaan gebeuren. De Joodse mensen die opgehaald werden, wisten ook niet wat er met hen ging gebeuren. Dat hebben jullie nu allemaal wel gehoord. Dat ze naar een kamp werden gebracht en de verschrikkingen die daar gebeurden. Wat hen boven het hoofd hing.’

Heeft u tijdens de oorlog bombardementen meegemaakt?
‘Ja. Wij woonden aan wat toen de rand van Amsterdam was, op de Orteliuskade. We keken uit op de polders en de boerderij van Jan van de Broek. Hij was de vader van de later bekende Dirk van den Broek. Ons huis was vaak helemaal donker. Dat moest van de Duitsers. Maar eigenlijk hadden we ook nauwelijks licht. We hadden wat kaarsjes en een carbidlamp die ontzettend stonk. We hadden een fiets in de huiskamer staan en daar moesten we om beurten op trappen om een beetje licht te hebben. Soms ging het luchtalarm. Wij hadden geen schuilkelder, maar  gingen allemaal op de gang op de overloop zitten. En dan kwamen de buren van boven ook naar beneden en bij ons zitten. En daar zaten we dan met z’n allen als de bommen vielen. Als het luchtalarm was afgelopen, ging er weer een sirene en dan konden we weer naar bed. Het was eigenlijk wel gezellig als de buren naar beneden kwamen. Dan was er altijd wel iets te praten en te lachen. Ze kwamen vaak met slapende kinderen op hun arm. Dat zijn van die rare herinneringen. Dat zullen ze nu in Oekraïne ook meemaken. Luchtalarm en dat de mensen dan naar de schuilkelder gaan. Moeders met slapende kindertjes op hun arm.‘

Bent u soms nog verdrietig om de oorlog of juist blij dat de oorlog voorbij is?
‘Ja, vooral nu in de meidagen waarin alle herdenkingen zijn. Dan denk ik altijd aan mijn vriendinnetje, en wat er allemaal gebeurd is, en dat maakt me inderdaad verdrietig. Hoe erg het was, dat wist je toen niet. Ik hoop dan ook dat we de oorlog blijven herdenken. Dat we dit nooit vergeten. We leren jullie hoe het was in de oorlog, zodat jullie het over kunnen dragen. Hoe erg dat was en dat dat niet vergeten mag worden. Ik stond vroeger voor de klas en dan ging ik ook op 4 mei met de leerlingen herdenken. Dan vertelde ik de kinderen dezelfde verhalen als ik jullie nu vertel. Toen de oorlog in Oekraïne laatst uitbrak, was dat op de dag van mijn negentigste verjaardag. Dat zal ik ook nooit vergeten. Ik had toen weer hetzelfde gevoel als toen ik negen was. Toen die oorlog uitbrak en ik nog op de Orteliuskade woonde. Hetzelfde angstige gevoel kwam toen terug en dat vond ik heel naar.’

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Adam

‘Van de hele Transvaalbuurt was niks meer over’

Mees, Kiki, Adam en Desirée ontvangen Joop Waterman in de tuin van zorgcentrum de Flessenman aan de Nieuwmarkt in Amsterdam. Het is heerlijk weer, de leerlingen van de Sint Antoniusschool hebben veel vragen voorbereid en de koekjes en limonade staan op tafel. Meneer Waterman (82) is geboren op Vlooienburg, dat is een wijk waar nu de Stopera is gebouwd. Het bestond destijds uit vier eilandjes waar de arme Joden woonden.

Hoe oud was u in de oorlog?
‘Toen de oorlog begon was ik 3 weken oud, dus ik heb niet heel veel herinneringen. Ik ben van een gemengd huwelijk. Ik heb een Joodse vader en een christen moeder. Dat betekende dat ik geen echte Jood was. Mijn vader was schoenmaker en we woonden boven de schoenmakerij. Ik heb nog twee broertjes. Eén ervan is in 1944 en de ander in ’46 geboren. Hoe die uit ’44 het overleefd heeft snap ik eigenlijk niet want toen hij geboren werd was het Hongerwinter. Hij was heel zwak toen hij geboren werd; mijn moeder had geen eten.’

Wat weet u van de razzia?
‘Dat moet ergens in 1942 geweest zijn. De Duitsers sloten de straat af met auto’s en riepen dan dat iedereen naar beneden moest komen. Mijn vader werd met andere vaders en moeders opgehaald en op het Waterlooplein neergezet. Daarvandaan werden ze naar de Hollandsche Schouwburg gebracht en toen meteen door met de trein naar Westerbork afgevoerd. Wat ik nog weet is dat er vroeger een hek om het Waterlooplein heen stond. En dat mijn moeder van wanhoop met haar vuisten tegen dat hek aan beukte. Mijn moeder dacht dat ze hem nooit meer zou zien.’

Hoe ging dat verder met uw vader?
‘Na een jaar was hij weer terug. Hij heeft nooit gepraat over die tijd in Westerbork. Dus ik weet niet hoe hij daar weg is gekomen. Ineens was hij er weer. Hij moest toen gelijk weer onderduiken. Dat deed hij bij tante Zedie. Tante Zedie was een mevrouw van lichte zeden. Wij noemden dat een temeier. Zij zat achter het raam in de Rosse Buurt aan het eind van de Zeedijk. Ik heb me vaak afgevraagd hoe mijn vader het bijna drie jaar lang heeft volgehouden onder het bed, waar Tante Zedie haar klanten ontving. We hebben er later nog wel eens om gelachen.’

Wat herinnert u zich nog meer ?
‘Ik herinner me nog dat het bevrijding was en iedereen naar de Dam liep. Mijn vader was er toen nog steeds niet. Hij zat nog ondergedoken. Mijn moeder had een kinderwagentje, zo’n heel oud ding, en daar had ze mij in meegenomen.

Op de Dam was het verschrikkelijk druk; het was mooi weer. Ineens gingen in een pand op de hoek van de Kalverstraat en de Dam de ramen open en een groep Duitsers begon te schieten, naar beneden op de grond. Er brak een verschrikkelijke paniek uit. Iedereen begon te rennen en te gillen. Mijn moeder ook en ik zat in het karretje. Iedereen rende richting de Nes en daar klopten we overal op de deur want het waren huizen waar je zo onderdoor kon lopen. Gelukkig ging een deur open en konden wij zo onder dat huis doorlopen, de gracht op, de stalen brug over en zo liepen we terug, met een grote snelheid naar het Waterlooplein. Daar werden we nog eens tegen gehouden want de Duitsers stonden daar. Vanaf de Jodenbreestraat schoten ze op mensen aan de overkant van de Amstel, die schoten ze zo dood.

Ik herinner me ook nog een keer dat ik in datzelfde karretje zat en mijn moeder me duwde. We liepen over de Tugelaweg, dat ligt in Oost langs het spoor. Alle huizen zagen er daar gehavend uit met de ramen eruit en gordijnen die los hingen. Opeens begon mijn moeder verschrikkelijk te huilen, te gieren van de jank. Als een speer liep ze weg. Na de oorlog vroeg ik aan mijn moeder wat dat toen was. Ze zei dat daar mijn opa en oma woonden en nog een heleboel kinderen en die zijn allemaal weggehaald. Mijn vader komt uit een gezin van dertien kinderen. Van de hele Transvaalbuurt daar was niks meer over. Mijn vader had een zus die was ook ondergedoken, die heeft het dus ook overleefd. Voor de rest is de hele familie vermoord.

Na de bevrijding was mijn vader er ineens weer maar ik wist niet dat het mijn vader was. Ik had hem nooit echt gezien. Het was nooit meer normaal. Over de oorlog werd nooit meer gesproken.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892