Erfgoeddrager: Abdelrahman

‘Ik zag hoe de lijken in een open vrachtwagen werden gegooid’

Abdelrahman, Jesse en Olivia hebben ongeveer dezelfde leeftijd als Gerard van Straten toen de oorlog begon. Hij woonde in die tijd aan de Saenredamstraat, vlakbij hun school, de Oscar Carré. Meneer van Straten zat op school in de Jan Steenstraat. Hij vond het vooral spannend toen de oorlog begon. Maar al snel zag hij vervelende dingen gebeuren waardoor hij toch wel bang werd.

Wanneer merkte u iets van de oorlog?
‘Vanaf dag één merkte ik dat het oorlog was. Op vrijdag 10 mei 1940 werd ik heel vroeg in de ochtend wakker van het geluid van vliegtuigen. Ik kan mij niet meer goed herinneren of ik meteen al bang was, wel weet ik dat ik het fascinerend en ook wel spannend vond. Toen ik hoorde dat de Blauwburgwal was gebombardeerd, werd ik wel bang. Ik besefte dat die bommen ook bij ons in de straat hadden kunnen vallen. Hoe de situatie precies in elkaar zat, begreep ik niet. Maar toen de Duitsers het steeds meer voor het zeggen kregen in Nederland, had ik als jonge jongen toch wel echt door dat er iets verschrikkelijks aan de hand was. Een Joods gezin tegenover ons huis werd opgepakt. Ik heb die familie nooit meer teruggezien.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Ik kan me nog goed herinneren dat ik als veertienjarige bij het huis van een schilder in onze straat stond. Op een gegeven moment kwam er een man op de fiets naar ons toe. Hij gaf de schilder de opdracht om de letters G.F.P. achter op zijn spatbord te schilderen. Nieuwsgierig bleef ik kijken, maar van de fietser moest ik weg. Ik liet me niet wegsturen en dat beviel hem niet. De man trok een revolver en zei dat hij zou gaan schieten als ik niet onmiddellijk wegging. Daar schrok ik natuurlijk van. Ik vluchtte snel de winkel in. Later kwam ik erachter dat G.F.P. voor ‘Geheime Feld Polizei’ stond.
Een andere nare herinnering heb ik aan 12 maart 1945. Ik was onderweg om boodschappen te halen. Er gingen verhalen rond dat op het Weteringcircuit mensen dood zouden worden geschoten als represaille voor een verzetsdaad. Toen ik daar aankwam, waren er zojuist dertig mensen doodgeschoten. Ik zag hoe de lijken in een open vrachtwagen werden gegooid. Dat maakte als jonge jongen diepe indruk.’

Hoe kwam u aan eten tijdens de Hongerwinter?
‘Ik zat op de ambachtsschool op de Baarsjesweg. Een familielid van mij woonde daar vlakbij. In de middag ging ik daar vaak heen. Daar aten we koekjes, gemaakt van tulpenbollen. Dat was niet om te vreten! Thuis aten wij iets dat leek op zwarte aardappelen.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Op Dolle Dinsdag dachten we dat de oorlog voorbij was. Dat was in september 1944. De Duitsers vluchtten weg. Mijn oude overbuurman kwam zijn woning uit. Hij wilde feestvieren, maar een vluchtende NSB’er met een geweer schoot hem dood. Daarmee eindigde het feest voor ons meteen. Pas maanden later was het dan eindelijk zo ver. We waren bevrijd! De hele stad was in feeststemming. Bij ons in de straat werden poorten gebouwd die vol werden gehangen met liguster. Liguster groeide toen bij de stadswallen, wat nu de snelweg A10 is. Samen met vriendjes heb ik vele bakfietsen vol liguster weggehaald en op de poorten aangebracht. Dat zag er feestelijk uit. De bevrijdingsfeesten duurden wekenlang, tot het moment dat het gewone leven weer moest worden opgepakt. De oorlog was echt voorbij.’

          

 

Erfgoeddrager: Abdelrahman

‘Als je je maar hield aan de regels’

Wij zijn Abdelrahman en Omar, 11 en 12 jaar oud. We interviewden mevrouw Van der Poll, in het bejaardentehuis aan de Ferdinand Bolstraat, waar zij nu woont. Mevrouw Van der Poll is al heel oud. Ze kon zich al veel niet meer herinneren. En vond het moeilijk om over de oorlog te praten.

Kende u veel Joodse mensen?
“Twaalf jaar lang werkte ik in een naaiatelier. Ik heb altijd met Joodse mensen gewerkt. Voor hen en met hen. Op het naaiatelier had ik ook veel Joodse collega’s. Op een gegeven moment mochten we niet meer met z’n allen in één zaal werken. De Joodse collega’s werden gescheiden van de christelijke. En de Joodse klanten moesten via een aparte ingang naar binnen. Dat vond ik niet leuk. Als collega’s waren we zo eigen met elkaar. Maar ik kon er niets tegen doen. Je kon niet in opstand komen.

Veel Joodse collega’s werden weggehaald. Ik weet niet hoe het met ze afgelopen is. Ik heb ze nooit meer gezien. Als je weggehaald werd, dan kwam je nooit meer terug. Later ben ik voor mezelf begonnen als coupeuse, vanuit mijn eigen huis in de Van Woustraat.”

Hoe was uw dagelijks leven?
“Het leven in de oorlog was slecht. Na acht uur ’s avonds mocht je niet meer de straat op. Je mocht geen radio hebben. Je moest alles inleveren. Lampen moest je inleveren. Alles wat ijzer was moest je inleveren. Als je het niet deed dan was dat gevaarlijk, want er waren controles. Maar ik was niet bang voor de Duitsers. Als je je maar hield aan hun regels, dan hoefde je niet bang te zijn. Eten was slecht. Je kreeg bonnen. Bonnen voor brood en voor snoep en sigaretten. Ik rookte veel. Na het werk kocht ik altijd sigaretten. Consi heetten die sigaretten. Dat waren ‘surrogaatsigaretten’. Vrouwen vanaf 25 jaar kregen bonnen voor 10 sigaretten per week of 300 gram snoep voor één maand. Ik kocht sigaretten soms ook voor 4 gulden per stuk.”

Wat herinnert u zich van de Hongerwinter?
“Ik haalde eten, met een pannetje, uit de gaarkeuken. Alle bomen in de Van Woustraat werden gekapt. Mijn buurman van drie hoog heeft dat ook gedaan. Dan zette hij de boomstam in de trap. Als je hout nodig had, dan zaagde je er zelf een stuk van af. Aan de overkant van de straat woonden NSB’ers. Iemand heeft de dochter van dat gezin na de oorlog kaal geschoren, omdat dat meisje omging met Duitse mannen. Ik zag het gebeuren.” 

Kinderen op weg naar de gaarkeuken, 1944
Tijdens het interview

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892