Erfgoeddrager: Abdelnour

‘Mijn ouders zijn niet omgekomen, maar vermoord’

De trapper van de fiets van Simon Italiaander begeeft het op weg naar de Elisabeth Paulusschool. Gelukkig heeft hij een mondkapje bij zich, zodat hij met de tram zijn weg kan vervolgen. En dus gaat het gesprek met Abdelnour en Lamys buiten op het schoolplein gewoon door. Simon is in de zomer van 1940 geboren (op dezelfde dag als Lamys, ontdekken ze) en heeft zijn ouders nooit gekend. Lamys mag beginnen met vragen stellen, want “dames gaan voor,” zegt Abdelnour.

Kunt u zich iets van de oorlog herinneren?
‘Ik ben geboren vlak na het uitbreken van de oorlog. Van de eerste jaren, met mijn ouders, weet ik niets. We woonden aan de Admiraal de Ruijterweg, om de hoek van de Jan van Galenstraat. Toen ik drie jaar was, hebben mijn ouders mij laten onderduiken. Hoe dat was? Nou, daar antwoord ik vast iets anders op dan jullie denken. Ik was klein en had geen vergelijkingsmateriaal, dus ik heb de onderduiksituatie niet als gek of bijzonder beschouwd.
Op het tweede onderduikadres in Alkmaar kwam ik bij familie De Geus. Een lieve familie; ik heb nog steeds contact met de kinderen. De oudste heet ook Simon, daarom noemden ze mij Sjimmie toen ik er woonde. Ik was toen al wat groter en heb herinneringen aan die tijd, ook angstige. Op een avond gingen de ouders weg en ik raakte in paniek. Ik dacht dat ze niet meer terugkwamen, omdat me dat eerder was overkomen met mijn ouders. Ik vind het heel erg dat er nog steeds kinderen zijn die in een oorlog dit soort dingen meemaken.’

We hoorden dat er een soort monumentjes voor het huis waar uw ouders met u woonden liggen. Wat zijn dat?

“Dat zijn Stolpersteine, gedenksteentjes in de stoep voor het adres van mensen die zijn weggevoerd. Dat noemen ze ‘het laatstgekozen adres’, omdat deze mensen vaak nog in een kamp woonden voor ze vermoord werden. Ik zeg altijd ‘vermoord’ en niet ‘omgekomen’. Mijn ouders en vele anderen zijn in de oorlog vermoord. Op de steentjes staan hun namen en geboorte- en sterftedatum. Toen ik op mijn 45e een keer medisch gekeurd moest worden voor mijn werk en de arts vroeg naar mijn familieachtergrond, zei ik voor het eerst hardop dat ze vermoord zijn. En ook dat ik dus niet wist welke kwalen zij hebben gehad. Ik besef wel dat ik geluk heb gehad dat ik de oorlog heb overleefd. Ik heb me er niet druk overgemaakt verder, dat gun ik Hitler niet. Ik ben 55 jaar getrouwd, heb een gezin, kleinkinderen, ik ben gelukkig.’

Heeft u in een kamp gezeten?
‘Nee, maar ik heb wel verschillende kampen later bezocht. Voor mijn werk heb ik veel gereisd. Ik kom ook graag in Duitsland, moet ik zeggen. Ik kan goed met Duitsers overweg. Als ik op zo’n reis in de buurt van een concentratiekamp kwam, ging ik langs. Ik ben in Dachau geweest, in Bergen-Belsen, Theresienstadt en in Auschwitz, waar mijn ouders zijn vermoord. Dat werd een ramp, het voelde als een begrafenis. Mijn vrouw was mee. Zij was erg van streek door het bezoek. Je ziet daar barakken, de gebouwen waar de mensen woonden. En dan moet je je dat keer honderd voorstellen. In Bergen-Belsen was een grasheuvel in een tuin. Prachtig. Tot je beseft dat daar vijfhonderd doden liggen.’

Hoe ging het na de oorlog?
‘Ik herinner me de Bevrijding. De Hongerwinter was net voorbij en er waren voedseldroppings. Grote zakken met meel en suiker kwamen aan parachutes naar beneden. Ik heb niet echt honger gehad, maar was wel ondervoed. Ik kreeg griesmeelpap om aan te sterken. Dat was zo vies, ik heb het later nooit meer gegeten.  Mijn tante bakte ook het lekkerste brood dat ik van mijn leven heb gegeten. Slap wit brood, met suiker erop. Ik ben altijd een zoetekauw gebleven. We waren dus vrij. Ik wist dat ik ergens familie had. Mijn opa had het overleefd. Die kwam naar Amsterdam om een woning te zoeken, toen op straat iemand “Ome Simon, u bent er nog!” riep. Dat was een vroegere klant van hem, die een groentewinkel in de Jordaan had. Hij bood hem en mij en nog wat familie onderdak aan in zijn huis. Eind 1945 kregen mijn oom en tante een huis in de Witte de Withstraat en ik ging bij hen wonen. Duidelijk was inmiddels dat mijn ouders niet meer terugkwamen. “Je moet maar papa en mama tegen ons zeggen,” zeiden ze. Ze kregen een dochter, waarmee ik opgroeide alsof ze dus mijn zusje was, terwijl ze mijn nichtje is. Ik heb geen prettige jeugd gehad. Gelukkig kwam ik later mijn huidige vrouw tegen; haar vader werd als een vader voor mij.’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892